Stayin’ alive
De inkomhal is minstens zes meter hoog en boven het loket hangen drie kolossale ballonvormige lampen. Ik ben overweldigd. Wat als zo’n onding naar beneden valt? Heeft een ballonvormige lamp het gewicht van een ballon of van iets kolossaals? Hoeveel tandartsassistentes zijn er al gesneuveld bij het vervangen van een lamp in deze inkomhal? Ik denk met heimwee terug aan het wachtkamertje van mijn tandarts in Vlaanderen. Een met mahoniehout gelambriseerd bezemhok dat wel twintig keer in de inkomhal van dit Nederlandse dental hospital zou passen. Dag meneer, vult u deze vragenlijst alvast in, een medewerker zal u zometeen komen halen, neemt u plaats in de wachtruimte. De bank waar ik in onderuitzak is twee keer zo groot als de driezit in mijn eigen living. Man verdrinkt in wachtruimte.
Of ik het afgelopen jaar ziek ben geweest. Nee dan wel ja, namelijk. De pen met logo van het dental hospital omcirkelt de eerste optie. Niet ziek geweest. Maar ik twijfel. Is overspannen zijn een ziekte? Moet een tandarts daarvan op de hoogte zijn? Ik staar naar de ballonlampen. Ze hangen er nog. Er komt een man met zijn dochtertje binnen. Uit de ogen van het meisje spreekt angst voor amputatie, aardbeving en de derde wereldoorlog. Ik ben ook zenuwachtig, maar het kan erger. De bank is comfortabel, ik zweet niet, ik ga geholpen worden, tandartsen hebben een diploma en zachte handen. Mijn Vlaamse tandarts legde wel eens een borst op mijn schouder. Dat vond ik geruststellend en stresserend tegelijkertijd.
Ik krijg een whatsapp met hartjes van de huismuze. Het is vier uur in de namiddag, het is maandag, op vrijdagavond kreeg ik tandpijn, ik bedoel kiespijn, ik heb drie dagen lang ibuprofen geslikt als ware het M&M’s, ik ben bang voor tandartsen, als ik bang ben krijg ik buikpijn, mijn Vlaamse tandarts is nog niet vervangen door een Nederlands exemplaar, in Nederland is er blijkbaar een tandartsentekort, wachtlijsten lopen op tot drie maanden, waarom heeft niemand mij dit eerder verteld, ik moet bellen, telefoneren en informeren, ik heb stress, van stress krijg ik buikpijn. Too long didn’t read: ik heb kiespijn én buikpijn, hier is het nummer voor spoedgevallen.
Meneer Daemen? Een meisje met witte broek en roze shirt begeleidt me naar de verloskamer. In de verloskamer tref ik nog twee meisjes en een meneer, allen in wit en roze. Ze hebben allemaal een mondmasker waar een verwelkomende en geruststellende glimlach hoort te zitten. De meneer blijkt de tandarts te zijn, de meisjes zijn assistentes. Ik overweeg een tirade over het patriarchaat en zijn seksistische tentakels, maar ik heb kiespijn, buikpijn en angst voor uit de lucht vallende ballonlampen en het enige geluid dat ik kan voortbrengen is een flard Bee Gees, geïntoneerd als hulpkreet.
Het duurt allemaal hooguit tien minuten. Ik heb niet eens kunnen kijken welk seizoen het was in de ogen van de tandartsassisente. Er wordt een voorlopige vulling in een van mijn tanden gepropt, een zenuw verdwijnt in de vuilbak. Moeten zenuwen bij organisch afval? Zou ik mijn zenuw mee naar huis mogen nemen als ik er om vraag? Ik krijg amper de tijd om de tandarts en zijn meisjes te bedanken, de deur wordt al voor me opengehouden als ik mijn jas nog maar half weer aan heb. Het was dan ook een spoedgeval, ik hoef niet gelijk vrienden te maken.
In de wachtruimte zit het bange meisje dicht tegen haar vader op een van de grote banken. Er is geen aardbeving geweest, geen oorlog brak uit. Zou ik een poging doen om haar gerust te stellen? Het duurt niet lang hoor meisje, de meneer heeft een diploma en warme handen, je bent een kind, wat weet jij nou helemaal van menselijk lijden, kijk ik zal een dansje doen. Ik doe gelukkig geen dansje, met een half verdoofde kaak reken ik af onder de ballonlampen. Ik bedank voor de snelle afwikkeling, iedereen is lief en vriendelijk, zal ik alvast een vervolgafspraak voor u inplannen, dat kan over drie maanden, ja hoor ik heb een zorgverzekering, nou dan krijgt u alles weer terugbetaald, fijne dag, fijne dag, hoi hoi, doei.
Als ik buiten kom, miezert het. Ik kruip in mijn auto, ik zucht een drie op de schaal van Richter, een zenuwachtige traan spat tegen de binnenkant van mijn bril. Ik heb nog steeds buikpijn, als de verdoving straks is uitgewerkt hopelijk geen kiespijn. Ik denk aan het woord weerbaarheid. Mijn weerbaarheid is momenteel een heel klein woordje, onderkast, dun geschreven. Het kan vermoedelijk ook in bold, of zelfs in hoofdletters, maar nu even niet. Nu wil ik stilte, ontspanning, en een klein beetje huilen. Ik voel de stress van drie dagen uit mijn schouders sijpelen. Laat me nu maar even met rust, zeg ik bezwerend tegen het leven, terwijl ik de auto start. Het leven luistert uiteraard niet, op de radio klinkt iets van de Bee Gees.