Soms is de wereld een dode poes
Of ik beschermende handschoenen wilde, vroeg de dierenarts. Ik vond het een rare vraag. Het is onze poes, al achttien jaar. Ze kent ons, ze vertrouwt ons, ze zal toch niet bijten? Ik keek vragend naar de huismuze. Ook zij had natte ogen. Het voordeel van een mondmasker is dat je grotendeels onopgemerkt kunt snotteren. En al zegt de premier dat ik dat masker voortaan mag laten, ik blijf het dragen. Subversief, als een middelvinger naar the powers that be. Nu alle complotwappies weer teleurgesteld naar hun holen kruipen, uit ik mij als neo-wappie. De pandemie is voorbij, zegt de krant. Maar ik doe mijn eigen research. Elke zoekopdracht hetzelfde antwoord. Soms is de wereld een ingewikkelde klerezooi.
Ik ontvlucht de klerezooi. Al meer dan een week vermijd ik kranten, Facebook, Twitter. Ik snoei struiken in de zon en zaai zonnebloemen in eierkartons. Probeer mijn hoofd te legen tussen kaardebol en hortensia. Een treinrit verwijderd van hier staat een dictator zich af te trekken terwijl hij zijn buurland tot puin herleidt. Ik kan daar niet meer tegen. Ik ontwijk berichtgeving over mannen die vechten, in de hoop dat mijn eigen kleine wereld wat rustiger wordt. Maar als ik brood wil bakken in die kleine wereld, stuit ik op lege schappen in de supermarkt. Ik vraag aan de huismuze wat er in godsnaam aan de hand is in de grote wereld. Marc Overmars kan aan de slag bij Antwerp, zegt ze. Ik zucht het behang van de muren. Elk nieuwsbericht hetzelfde antwoord. Soms is de wereld een toxische mannenclub.
Ik kijk door mijn tranen naar die van de huismuze. Niemand heeft zulke mooie natte ogen als mijn lief. Doe toch maar, zegt ze. Ze knikt naar de beschermende handschoenen. Die zijn dik en zwaar en komen tot aan mijn ellebogen. Met een klein hartje druk ik poes tegen me aan, terwijl de dierenarts een spuit in haar zieke lijfje prikt. Het is onze poes, al achttien jaar. Ze kent ons, ze vertrouwt ons, ze blaast en bijt in mijn gehandschoende vinger. De wereld, ingewikkeld en oorlogszuchtig, wordt in één klap heel erg klein. Een koud metalen tafelblad, veel groter is het niet. Wij passen er amper bij. Lief zet haar mondkapje op een kier en drukt een laatste zoen in de tanende vacht. Het tanen duurt niet lang. Achttien jaar, negen levens, vijf minuten, poef. Elke traan dezelfde smaak. Soms is de wereld een dode poes.
