Gemoederen aan gruzelementen
Mijn gemoed wordt beschoten. Kiev is ver van hier, en behalve stijgende prijzen van dit of dat heb ik – fingers crossed – weinig te vrezen. De zon schijnt, mijn huis ligt niet in puin, er is geen luchtalarm, ik heb geen geliefden verloren, niemand moet op de vlucht, ik klooi wat in de tuin zonder angst dat de bom valt, ik ben een gelukzak in een land zonder noemenswaardige conflicten. Ik ben nog heel, maar mijn gemoed ligt aan gruzelementen.
Is dat wat macht is? Controle over het gemoed van mensen? Is dat wat ze doen, dictators? Ik voel me donker en somber. Elke porie van mijn inborst ademt twijfel en onbegrip. Ik snap best dat je naar de wapens grijpt als een dolgedraaide psychopaat je land binnenvalt, maar het basisprincipe van wat oorlog is, is een anomalie in mijn hoofd: het past niet. Het wil er niet in, het kan er niet meer bij. Ik tors na ettelijke jaren in dit tranendal al meer ongerijmdheden dan me lief is, en oorlog rijmt helemaal nergens op.
Alsof de wereld al niet donker genoeg is. Alsof er al niet genoeg intolerante rechtse lulbuffels rondlopen. Alsof er al niet genoeg racisme en onverdraagzaamheid is. Alsof minderheden al niet genoeg te lijden hebben. Alsof het klimaat en de natuur nog niet genoeg naar de kloten zijn. Alsof het patriarchaat de wereld nog niet genoeg heeft bezoedeld met de vieze ongewassen sluier van toxic masculinity en machtsgeil kapitalisme. Alsof fucking corona al iets is voor de geschiedenisboeken. Alsof de emmer van verderf en onheil al niet jarenlang aan het overlopen is. Strontkloteklerezooi, het kan niet op. Let’s start a war, why don’t you?
Of die Russische macho zijn geweldsorgie nu tot een bevredigend einde weet te schieten of niet, het kwaad is al geschied. Ons gemoed ligt al bloedend in de goot. Ik had nog hoop en idealen, ik noemde mezelf pacifist. Maar die hoop is kleiner, de idealen zijn troebel. Pacifisme? Ik ben al blij als ik de gasrekening kan betalen. Dat is wat ze doen, de dictators. Ze bezoedelen een klein stukje wereld met bommen en granaten, maar ze vervuilen een veel groter gebied met zwartgalligheid en somberte. Met fluitende kogels en wapentuig vermoorden ze levens en liefde op slagvelden, met onzichtbare kogels schieten ze ver van dat slagveld gemoederen aan flarden.
We gingen wandelen, mijn lief en ik. Met gescheurd gemoed trokken we naar buiten. We lieten de wereld links liggen en stapten door het bos. We ademden diep in en uit, we sloten de ogen en voelden de zon. Als altijd vonden we troost bij elkaar, maar de zoektocht was moeizamer dan anders. Hoop en idealen zaten verschrompeld in een hoekje en we hadden heel wat peptalk nodig om ze naar buiten te lokken. Toen we weer thuiskwamen had iemand onze wingerd vernield. De piepjonge wingerd, die we vorige lente met veel liefde een plekje hadden geschonken naast de voordeur en enkele vrolijke meters tegen onze gevel hadden laten groeien, was uit de grond gerukt en in stukken gebroken. De brokstukken lagen hulpeloos op de stoep. Ik heb mijn gemoed erbij gelegd, morgenvroeg komt de vuilniswagen.

Wat kan je je gevoel zo mooi verwoorden, woordkunstenaar.