Plakker
Ik heb een plakker op mijn arm. Het is niet de eerste plakker in dit leven op dit lijf, maar het is wel een hele bijzondere. Ik zit op een stoel op anderhalve meter van nog iemand met zo’n plakker. Anderhalve meter verder weer iemand. Enzovoorts. Miljoenen plakkers. We wachten vijftien minuten. Er blijft geen metaal aan ons hangen. Mijn telefoon werkt niet opeens veel sneller. Er praat niemand in Chinese tongen.
‘I don’t want to belong to a club that would have me as a member’, zei Groucho Marx ongeveer dertig jaar na de Spaanse griep. Dat gevoel ken ik. Ik hoef niet per se ergens bij te horen. Ik ben zelf al moeilijk genoeg. Samenhorigheid lijkt leuk, maar het jeukt ook. Behalve dan. De internationale plakkerclub. Dat is de uitzondering. Dat is de club waar ik bij wil. Deze club jeukt niet. Of misschien een klein beetje in de bovenarm.
In het land waar ik nu woon heet een plakker een pleister. Ze zouden raar opkijken als ik om sparadrap zou vragen. Of een plamoesterke. We verstaan elkaar niet helemaal. Maar dat van die vijftien minuten, dat snappen we. Het bezinningskwartierke. Het kwart uur van zitten en zwijgen. Zo ziet solidariteit eruit. Om de anderhalve meter een strijder. Dit zijn wij, gaatje in de arm. Een leger van plakkers. En al versta ik u niet, ik weet wat ge bedoelt. Dankuwel. Graag gedaan.
Ge moogt twijfelen over die plakker. Niemand weet hoe ge pandemie schrijft. Niemand van ons heeft ooit op deze schaal op deze manier in dit leven zoveel plakkers gezien. Om dat allemaal te bevatten hebt ge meer nodig dan anderhalve meter. Twijfel is okee. Dus doe maar. Twijfel. Wees bang. Vraag u af. Wat is dat hier nu weer allemaal. Doet dat pijn, zo’n plakker. Gaat dat jeuken. Al versta ik u niet, ik weet wat ge bedoelt.
Ik weet niks van jeuk, mijn plakker is nog vers. Ge moet dat zelf maar zien. Ik wil u wel alvast bedanken. Welkom bij de plakkerclub. Hier is uw lidkaart. Niks beters tegen de jeuk dan een kwartier lang op anderhalve meter van elkaar keihard solidair zitten zijn.
