Het is niet erg
Je hebt een leeftijdsgebonden artikel gescand, wacht op een kassamedewerker. Naima staart naar het schermpje van de zelfscankassa. Het is stil. Haar koptelefoon houdt alles buiten. De supermarkt ruikt naar brood. Haar telefoon trilt in haar jaszak. Een ander schermpje. Het is papa. Naima, Marjan belde. Je was niet op je afspraak. Ze wilde weten hoe het met je ging. Regel jij zelf een nieuwe datum? Doen hoor kind. Is belangrijk. Heb het fijn daar. PS wat wil je als nieuwjaarskado? Emoji van een leeftijdsgebonden artikel. Naima ruikt zichzelf. Ze stinkt. Wanneer heeft ze voor het laatst gedoucht? Wat voor dag is het? Valt oudejaar op een donderdag? Een vrijdag? Wanneer was Kerst? Niemand antwoordt, in haar ooghoek staart een kartonnen kerstman haar grijnzend aan, zijn armen vol afgeprijsd snoepgoed. Ze steekt papa weer in haar jaszak. Is belangrijk. Het zal wel.
Je was niet op je afspraak, wacht op een kassamedewerker. Naima licht de rechterschelp van haar koptelefoon even op. De supermarkt stroomt als een bladblazer haar hoofd binnen. Lawaai, muziek, geroezemoes, weg ermee. De dag dat ze haar noise-cancelling headphones voor het eerst aanzette, verdween een groot stuk van de spanning die ze laag voor laag in haar lijf had opgebouwd als sneeuw voor de zon. Hoe had ze hier ooit zonder gekund, dit fleece dekentje van rust, deze warme zwijgende handen over haar oren die alles stil en draaglijk maken. Als een peuter die verstoppertje speelt door zijn ogen dicht te doen, zo tovert Naima de wereld weg met haar koptelefoon.
Je speelt verstoppertje, wacht op een kassamedewerker. Naima hoort een gedempte versie van haar eigen zucht. Niet zo zuchten, zei hij. Ze was op tweede Kerstdag bij Midas, ze was blijven slapen, twee nachten, drie nachten? Toen kwam ruzie. Midas had ruzie gezocht, Naima had gevonden. Hij zei: je bent op de dool. Weet niet wat ik aan je heb. Je wil alleen maar alleen zijn. Wil je alleen zijn? Dat ze het kon krijgen ook. Hij zou oudejaar wel met vrienden gaan vieren, kun jij lekker alleen zijn. Dolen. Prima hoor, als dat is wat je wil. Ze zei: ik ben je bezit niet. Ik ben niet van jou, wij passen niet. Ik verstik je. Ik begrijp je niet. Ik stink. Kakmidas. Naima kijkt naar de kerstman. Die zegt niks want van karton. Wat? Heb ik iets van je aan? In gedachten lapt ze de kerstman pootje.
Je wil alleen maar alleen zijn, wacht op een kassamedewerker. Fuck. Naima wil weg. Ze overweegt om het leeftijdsgebonden artikel weer terug te leggen. Naar huis, waar niemand is. Alleen. Ze hoort niks, er komt niemand. Haar oren zweten onder de noise cancelling, het zachte geluidsdichte coconnetje ademt, ze is het zelf. De stilte duwt de wereld weg. Midas, papa, Marjan, de winkel, de wereld, weg. Naima wil geen afspraak maken, ze wil geen feest vieren, ze wil niet wachten op kassamedewerkers, ze wil geen snoep van kartonnen kerstmannen, ze wil geen ruzie, ze wil geen nieuwjaarskado, ze wil niks, ze wacht. Of wacht. Ze wil. Ze wenst. En dan daar, midden in de woestijn van haar zelfgecancelde feestje is – poef – haar nieuwjaarswens. Kon ik de wereld maar cancelen. Allemaal en iedereen. De hele fucking wereld op de schop. Alleen ik in een coconnetje van kosmologische proporties. Ga weg, wereld. Ga. Allemaal. Weg. Poef.
Je hebt een leeftijdsgebonden arti. Poef. De boodschap verdwijnt van het schermpje. De betaalautomaat knippert. Naima rekent af. Drieënveertig euro en zesentwintig cent. De prijs van een prefab feestmaal voor één persoon, ribbelchips, chocolade en een leeftijdsgebonden artikel. Poef. Er rolt iets tegen haar schoen. Een sinaasappel. Naima kijkt achterom, iemand heeft een winkelmandje laten vallen. Een gebarsten pot mayonaise schildert een land dat niet bestaat op de grond, een tweede sinaasappel rolt zonder te betalen naar de uitgang. Naima grist haar feestmaal bij elkaar. Weg hier. Met gemak haalt ze de sinaasappel in.
Waar is Midas? Ergens, daar, bij vrienden. Lekker met zijn allen niet alleen zijn. De laatste keer dat ze de vrienden van Midas zag, was aan het eind van de zomer, op een terras, ergens, daar. Iedereen was vrolijk, niemand was alleen. Enkele honderden meters boven het terras scheet een vogel een klodder naar beneden. Poef. Vogelkakmidas. Alle vrienden lachen, Naima vond het zielig. Is niet erg, Naima, vogels zijn lief. Ze had de troep uit zijn haren gewassen. Als ik doodga, kom ik naar je terug als een vogeltje. Naima moest lachen. Doe niet zo gek, jij gaat niet dood.
Iedereen gaat dood. Ook op de parking van de supermarkt is het muisstil. Het noise cancelling coconnetje houdt de wereld buiten. Naima doet haar fiets van het slot. Iemand heeft een winkelkar achtergelaten, er zit nog een muntje in. Een auto staat voor de helft in het hokje waar de winkelkarren wonen. Het ziet eruit als een ongelukje. Er liggen glasscherven, ergens diep in de gecancelde verte gaat een autoalarm af. Naima tikt twee keer met haar vinger op de rechterschelp van haar koptelefoon. Een piano wandelt haar stilte binnen. Boodschappen in het mandje aan het stuur, niet aan Midas denken. Toch aan Midas denken. Kakmidas. Is alleen willen zijn erg?
Iedereen gaat aan tafel. Overal branden lichtjes, niemand is op straat. Alle mensen vieren feest, behalve Naima. Ze is alleen, dit is wat ze wil. Toch? De wind is koud, een pianist tokkelt warmte in oren. Derde straat rechts. Straat één, straat twee, in straat drie woont Midas. Niet zijn bezit. Op de hoek van straat twee ligt een fiets in de struiken, boodschappen liggen op de grond. Mensen zijn gek, in het huis van Midas is een feestje. Hij mag het hebben, hij begrijpt haar niet. Naima draait naar rechts, de straat met het feestje. Nummer drieënveertig. Ze is niet uitgenodigd, ze wil ook niet, ze hoort niks, er zat nog een muntje in. Zou ze aanbellen?
Iedereen deed boodschappen. Bij eenenveertig staat een kofferbak open, en een voordeur. Licht stroomt de straat in. Twee tikjes op de rechterschelp, de piano zwijgt, de stilte nog harder. Naima ademt diep in. De koude winterlucht stroomt door haar lijf en tekent longen voor haar geestesoog. Dag longen, dank voor alweer een jaar. Lieve longen, jullie zijn altijd met twee. Kun je jaloers zijn op longen? Naima kijkt naar het huis van Midas, waar licht brandt, waar feest is. Is alleen willen zijn erg? Alleen zijn is fijn. Behalve als het dat niet is. De introverte grondwet. Die geldt niet op 31 december. Dan doet alles een beetje pijn. Naima loopt naar de voordeur en drukt op de bel. De dingdong die ze zo goed kent ligt verstopt onder een dik pak noise cancelling.
Niemand doet open. Ze drukt nog een keer. Zal ze sorry zeggen? Huilen? Lachen? Zal hij sorry zeggen? Past zijn sorry in die van haar? Niemand doet open. Naima kijkt omhoog, sporadische sneeuwvlokjes vallen links en rechts, op de eerste verdieping brandt licht. Ze licht de rechterschelp op van haar oor, er komt muziek uit het huis. Luide stampende feestmuziek. Zo luid dat geroezemoes verdrinkt. Ze drukt op de bel, nog een keer. Niemand doet open, er brandt licht, in haar huis is niemand. Op de grond naast het huis van Midas vallen vlokjes op de stoep, haar longen ademen de winter in. Alletwee. Twee tikjes op haar oor, pianomuziek. Dan niet. Kakmidas.
Niemand fietst. Alleen Naima, de derde straat weer uit. Haar huis lonkt, waar niemand is. Het is niet erg, alleen vieren. Het is niet erg. Het is niet erg. Niet stom, niet vervelend, niet heel erg verdrietig. Het is best te doen, helemaal niet moeilijk. Het is alleen. Niemand fietst, iedereen is thuis waar het licht brandt en de feestmuziek stampt. Poef. Naima fietst ergens overheen, ze remt en kijkt achterom. Het is een kadootje, een klein ingepakt kadootje. In het gras naast het fietspad liggen twee flessen wijn. Feesten maakt verstrooid, mensen zijn stom. Mensen die Midas heten. Er vallen steeds meer vlokjes, alleen voor Naima. Het zijn er zoveel, ontwijken gaat niet. Naima draait haar fiets en raapt de verstrooidheid op. In haar fietsmandje een prefab feestmaal voor één persoon, ribbelchips, chocolade, een leeftijdsgebonden artikel en een klein overreden kadootje.
Niemand sneeuwt. Niemand fietst. Naima is thuis. In de hal aan de hoofdingang van haar appartement staat een wankele stapel pizzadozen op de grond. De toren van. Ze zijn nog warm. Ze heeft geen honger. Ze neemt geen verwaarloosde pizza’s mee naar huis. Ze neemt de lift. Naar huis, waar niemand is. Het is niet erg. Het is niet erg. Het is best te doen, helemaal niet moeilijk, niet heel erg verdrietig. De lift klimt. De stilte spreekt: low battery, please recharge. Naima zet haar koptelefoon af. Het ruisen van de lift klinkt als een onderzeeër. Ze neemt papa uit haar jaszak, doet een telefoon overgaan, ergens, daar. Niemand neemt op. Dan niet. Gelukkig nieuwjaar pap bel je later liefs. Poef. Tril. Bericht niet verstuurd. Ting. De liftdeuren gaan open. De gang is leeg, niemand sneeuwt, niemand fietst.
Niemand is thuis. Naima hangt haar jas aan de kapstok, legt koptelefoon en boodschappen op de keukentafel, kleedt zich uit onderweg naar de badkamer, gaat onder de douche staan, haar hoofd loopt leeg: ik stink, ik pas hier niet, ik ben de wereld en dit is mijn douche, hier woon ik. De tijd verdrinkt, niemand weet hoe lang douchen duurt, Naima wordt warm, denkt aan sneeuw, aan het kadootje, aan Midas, niet aan Midas denken, inzepen, afspoelen, afdrogen, klaar. Rozige eenzaamheid blijft eenzaamheid, maar hij is wel rozig. Naima trekt haar badjas aan, loopt naar de keuken, graait chocolade, kadootje en leeftijdsgebonden artikel mee, doet alle lichten uit behalve dat ene kleine ledlampje naast de bank, gaat languit liggen, loopt verder leeg, hier pas ik wel, een beetje, dit is mijn huis, hier woon ik en niemand anders, dit is mijn kadootje, ik heb het gekregen van een verstrooid iemand, dankjewel, ik ga het nu openmaken, het is een setje onderzetters met spreuken op, ik haat spreuken, ik lig hier lekker, ik heb niemand nodig, ik ben rozig, moe en honderd procent mezelf, het is niet erg, ik doe even mijn ogen dicht, ik val in slaap, het zal allemaal wel.
Niemand droomt. Iemand slaapt. Er glijdt een stapeltje spreuken van de bank op de grond. Life is what you make it. Don’t dream your life, live your dreams. Life is what happens when you blablabla. Naima schrikt wakker van geen vuurwerk. Ze kijkt op haar telefoon, bericht niet verstuurd. Het is vijf minuten voor het nieuwe jaar. Ze scheurt het pak chocolade open en neemt een hap. Ze staat op en loopt naar het raam. Vanuit haar coconnetje op de negende verdieping kijkt ze naar de nacht, en hoe die zich over de wereld drapeert. Het is stil, er is niemand. Ze opent het raam, trekt haar badjas wat strakker en zet haar ellebogen in een dun laagje sneeuw op de vensterbank. De wereld zwijgt, de hemel is donker maar helder, er zijn sterren, er zijn altijd sterren, echte sterren, er is geen vuurwerk. Enkele tientallen meters lager verlaat een winterkoninkje het struweel. Dapper vliegt het negen verdiepingen omhoog en komt naast haar op de vensterbank zitten, zijn staartje fier overeind. Hij kijkt naar Naima. In zijn kraaloogjes zijn sterren, altijd sterren, echte sterren. Er is niemand. Het is niet erg.
