In het leven gegrepen (5)
Tegenover mijn huis is een buskot. Naast dat buskot staat een vuilbak. ’t Is een openbare vuilbak van gemiddelde grootte, maar niet iedereen lijkt dat te snappen, want mensen dumpen er soms hun groot vuil van een half jaar in. Ik weet ook niet waarom, mensen zijn luie varkens. Laatst had er weer een lui varken een half containerpark in dat bakske gepropt. Zoveel rommel in die vuilbak, dat niet alles erin paste. Er stond ook rommel naast de vuilbak. Oude planken, een doos met kleren, een plastieken zak met niet te identificeren inhoud. En een cactuske. Een echt levend cactuske in een potje met potgrond.
Kijk, ik ben niet van gisteren. Ik snap ook wel dat als ge een varken zijt, en bovendien lui, dat ge dan overal uwe rommel kwijt wilt. Ik rij ook wel eens langs een Belgische op- of afrit, daar moet ik geen tekeningske bij maken. En of de containterparken nu open of dicht zijn, zelfs tijdens een landelijke lockdown zijn er idioten die het begrip openbare vuilbak wel heel breed interpreteren. Varkens gonna vark, zo is dat nu eenmaal. Maar serieus peoples. Een cactuske. Een echt levend cactuske langs de kant van de weg. Astublieft zeg. Dat gaat mij te ver. Ik ben naar ons buskot gestampt en ik heb met gepaste verontwaardiging dat cactuske geadopteerd.
Het is een lelijk cactuske. Nooit van mijn leven zou ik zo’n ding kopen. Vier bolle vertakkingen met stekels. En dan dat potje. Het is een simpel plastiek potje, maar de vorige eigenaar – het varken weet ge nog – heeft er zelfklevende folie opgeplakt. Slordig opgeplakt. Folie met marmermotief. Alsof hij dacht madre madonna wat moet ik met dit rare onding wacht ik heb hier nog marmerfolie liggen plakkerdeplak oh kijk stukken beter of nee nog steeds lelijk wacht daar is een buskot met een vuilbak en hop weg ermee. Arm cactuske toch. Kom maar hier cactuske. Kom hier bij mij. Ik zal u niet gaan aaien maar ge moogt wel op mijn vensterbank wonen. De vensterbank die uitkijkt op het buskot tegenover mijn huis. Roept efkes als er luie varkens langskomen, dan pis ik uit het raam. Ik kan heel ver pissen.
Ik maak niet makkelijk vrienden, maar tijdens deze lockdown heb ik er eentje gemaakt en hij heet cactuske. Wannes groet ’s morgens de cactuskes. Dag cactuske zonder fiets op de pot met het marmermotief. Ploem ploem. Dag varken naast het buskot. Dag cactuske-tus met de kak. Daa-ag tus. Dag lieve cactus. Dag lieve cactuske mijn. Als ge Paul van Ostaijen niet kent was dat een hele rare alinea.
Ik word zot van de wereld. Het is nog nooit zo stil en rustig geweest en toch word ik zot. Stiekem geniet ik van het kluizenaarschap en de sociale afstand, en toch word ik zot. Dit virus zou een resetknop kunnen zijn, een herstart voor de wereld. Maar het omgekeerde is waar. Patriarchale kapitalistische klojo’s vergaderen over hoe ze zo snel mogelijk het patriarchaat én het kapitalisme weer aan de praat kunnen hebben. Terwijl daar de fucking oorzaak ligt. Als ge eerlijk zijt, en ge redeneert een klein beetje kort door de bocht, dan is deze pandemie gewoon de schuld van het kapitalistische patriarchaat. Net zoals de klimaatopwarming, de migratie-crisis en Studio 100 dat zijn. Is dat naïef geredeneerd? I don’t give a shit. Dat de Chinezen Corona verspreiden met 5G, dát is naïef geredeneerd.
Naast mij hoor ik iemand zuchten. Ik kijk naar de vensterbank. Cactuske? Kunt gij zuchten? Kunt gij mij verstaan? Het cactuske kijkt mij aan zonder ogen. Er floepen wat bubbels uit zijn stekels waarin ik hashtags ontwaar. #menneketoch #grootspraak #takeiteasy #bondtegenvloeken #namaste #alleskomtgoed. Ik knipper met mijn ogen en de hashtags verdwijnen. Ik vraag me af of het cactuske mij iets wil duidelijk maken. Ik probeer in het cactuske een metafoor te zien voor de wereld. Een metafoor voor hoe wij omgaan met die wereld. Ik denk na over hoe ik deze alinea’s rond kan maken met een droom van een vergelijking die alles relativeert en in perspectief plaatst. Maar er komt niks. Ik kijk langs het cactuske door het raam. Er zit een oud vrouwtje in ons buskot. Ze haalt een snoepke uit haar handtas, wurmt het uit zijn papiertje, en steekt het in haar mond. Ze trekt haar sjaal weer omhoog, staat op en gooit het papiertje in de vuilbak. Naast de vuilbak staat een plataan, rond de plataan groeit gras, en in dat gras staan tweeënveertig madeliefkes.