• Wannes Daemen

In het leven gegrepen (3)

In de ander­halve meter van ons huwelijk passen net twee fietsen naast elkaar. We bestijgen onze stalen rossen en karren van knooppunt naar knooppunt. Links en rechts zoeft een wereld voorbij die op zijn gat ligt. Een wereld ver­zonken in rust en onze­kerheid. Ik laveer. Heen en weer tussen twee vragen. Zal ik genieten van dit stil­te­deken of word ik badend in het zweet wakker van angst­dromen over de toe­komst? Hoe stel je een vraag die geen ant­woord heeft?

Bij knooppunt 1 houden we halt om uit brood­dozen te eten. Er is een waterkant waar iemand groen­te­resten heeft laten slin­geren. Twee Cana­dezen jagen luid gakkend alle nieuws­gierige hon­ge­rigen terug het water in. Flikker op, is van ons. Ik vraag me af of ik de Cana­dezen zal weg­jagen. Flikker op, is van iedereen. Dieren zijn geen mensen. Is knooppunt 1 het aller­eerste knooppunt ooit? Eten wij uit brood­dozen op ground zero van het fiets­rou­te­netwerk? Kan een virus fietsen?

We pau­zeren de vraag­tekens en fietsen verder. Er zijn mensen uit andere rich­tingen die dank­jewel zeggen als we bij ver­smal­lingen wachten in de berm. Er zijn ook mensen die zich geen fuck lijken aan te trekken van welke ander­halve meter dan ook. Ik ruik zweet uit andere rich­tingen en ik vraag me af of virussen een geur hebben. Is soli­da­riteit aan­ge­boren? Waarom ver­liezen som­migen gaan­deweg het gevoel dat ze niet alleen zijn in hun wereld? Ik overweeg om de aso­ciale fietser van de weg te duwen. Flikker op, is van ons.

Een fiets­tocht is niets meer dan een omweg naar huis. Van zodra ik op de pedalen sta, weet ik dat ik weer naar huis toe rijd. Deze inspanning leidt zonder tegen­spraak naar het over­be­kende geluid van de sleutel in het slot, jas aan de kapstok, schoenen uit, koffie in de mok. Onher­roe­pelijk fiets ik weer naar huis. Bij thuis­komst denk ik nog­maals aan de aso­ciale fuckers. De tocht was mooi, mijn lief nog mooier. Waarom zitten er aso­ciale fuckers in mijn hoofd? Meer nog, waarom zitten ze daar zo bela­chelijk dicht bij elkaar? Zal ik wat groen­te­resten laten slin­geren? Is er nog handzeep in mijn hoofd? 

Ik wil geen fuckers in mijn hoofd. Ik wil mijn lief en gedichten. Ik sleur haar mee onder de douche en draai de gedich­ten­kraan open. We wassen de wereld van onze lijven en rijmen de toe­komst op een hoop. Het is een omweg, rijmen we. Dit virus is niets meer dan een omweg naar huis. Een lange omweg vol bochten, hobbels en putten in de weg. Is het einde in zicht? Zal het einde rijmen? Kunnen we dit torsen? Waar is de troost? Ik zwijg. De sleutel zal roesten, de jas rafelen, de schoenen slijten, de mok gaat stuk mis­schien. Maar onher­roe­pelijk fietsen we weer naar huis. 

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *