• Wannes Daemen

Het land van mijn lief

We staan uit te waaien op het kruispunt van twee land­wegjes, voor en achter ons rollen de glooiende velden en bossen van het Hageland over de horizon. Het miezert, het wolkt, de zon ver­stopt zich, wachtend op de komst van het win­teruur. Niemand staat hier uit te waaien, behalve wij. We moeten kiezen. Rechts leidt de weg naar een kleine ver­ga­dering van bomen waar we een paar minuten geleden doorheen het gemiezer een ver­moe­de­lijke boomvalk zagen landen. Links meandert de weg zich door een gelijk­aardige ver­ga­dering, maar dan met een bocht in plaats van rechtdoor. Ondanks de boomvalk kiezen we voor de bocht.

Foto’s © Maartje Luif

We zijn moe, maar we waaien verder. We ver­vloeken de wereld, de landen, het Hageland, het laagland. We beklagen drukte en stress, we ver­foeien onverdraag‑, zelfgenoeg- en een­zaamheid. We bewenen ziekte en tumoren, we huilen om de uit­putting. We omzeilen frus­traties om spaar­re­kening en start­ka­pitaal, we over­wegen een twee­stemmige burnout. We beschimpen bij voorbaat de werklui die het huis naast het onze gaan ver­bouwen. We ver­af­schuwen luidop dat ene virus en we roepen in de wind. Er is niemand die last heeft van onze aero­solen. We knijpen onze ogen tot spleetjes en we voor­spellen de mistige toe­komst. We zijn geen waarzeggers.

De weg meandert verder. Na weer een bocht ver­andert het mie­zeren van richting en worden onze ogen nat. We trekken de kap over onze oren en trekken elkaars touwtjes strak. De wind kan ons niet raken. Onze wangen blozen. We haken rits­slui­tingen in elkaar, we ver­stren­gelen de herfst. Twee jassen worden één jas. Niemand staat hier uit te waaien, behalve wij. Heel even kiezen we niks. We hebben elkaar, als altijd, als overal en nooit niet. We bewa­semen onze wangen en de mist wordt dichter. Het vloeken, het klagen, het wenen ver­stomt. Achter het win­teruur lonkt zon­ne­schijn. Drukte en stress ver­stoppen zich onder een dikke laag aero­solen. Niemand, behalve wij. We kiezen elkaar, als altijd, als overal en nooit niet.

Ik zal dit land missen, dit land van hagen, velden en bossen. Dit land dat door mijn aderen glooit zoals geen virus dat ooit zal kunnen. Dit is mijn land, en sinds ik met mijn lief ging wan­delen is het ook haar land. Het land waar we vloeken en wenen, waar we zoenen en lachen, waar we zoeken en lang niet altijd vinden. Een land, een zakdoek groot, waar onze levens zich ver­stren­gelden. We staan uit te waaien, op het kruispunt van twee zak­doekjes, waar niemand ons ziet. In het Zuiden ligt het Hageland, waar bomen ver­ga­deren en de weg rechtdoor hobbelt. Noord­waarts ligt het laagland, het land van mijn lief. Waar de weg een bocht maakt en wij geen waar­zeggers zijn. Het land van water, wind en wolken. Niemand zegt dat we moeten kiezen, maar we doen het wel. Omdat we het kunnen, omdat we het willen.

Ondanks de ver­moeidheid kiezen we voor elkaar, als altijd, als overal en nooit niet. Ondanks het glooien kiezen we voor de bocht. Ondanks de mist kiezen we voor het laagland. We kiezen voor water, wind en wolken. We ver­leggen onze zakdoek en we kiezen het land van mijn lief.

Het land van mijn lief
Het land van mijn lief

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *