Blub blub
Elke ochtend ga ik wandelen en kijk ik naar het water. De optimist in mijn achterhoofd staat dan te genieten en zegt Kijk Wannes. Hoe schoon is dat water. Hoe schoon zwemt daar die zwaan langs de oever. Een eind verderop grondelt een kuifeend. Als ie weer bovenkomt, kijkt hij vol argwaan in mijn richting. We come in peace, zeggen de huismuze en ik dan in koor. Allez vooruit, zegt dan de kuifeend, en hij duikt weer onder.
Elke ochtend ga ik wandelen en kijk ik naar het water. De pessimist in mijn achterhoofd staat dan te mopperen en zegt Kijk toch Wannes. Hoe smerig is toch dat water. Hoe laag de waterstand. Hoe agressief doet daar die meerkoet tegen die jonge futen. En die zwaan had gisteren nog zes jongen. Vandaag zijn het er drie. Drie Wannes. De wereld gaat naar de kloten.
Elke ochtend ga ik wandelen en kijk ik naar het water. Als ik vroeg genoeg ga, liggen de optimist en de pessimist nog te pitten in mijn achterhoofd. Als ik vroeg genoeg ga, schijnt de zon zodanig op het wateroppervlak dat de golfkes weerkaatsen tegen platanen. Als ik vroeg genoeg ga, wandel ik onder water. Blub blub zeg ik dan tegen de huismuze. De wereld gaat naar de kloten behalve gij en ik.