Voorspelling
Toen ik een jaar of negen was, verhuisde ons gezin naar het landelijke Schakkebroek. Als nieuwkomer kreeg ik op een dag bezoek van twee grotemensen uit het bestuur van de plaatselijke voetbalvereniging. Of ik geïnteresseerd was om mij aan te sluiten bij de plaatselijke jeugdploeg. Ik had helemaal niks met voetbal maar ik durfde niet goed nee te zeggen. Mijn verlegenheid heeft zich wel vaker laten intimideren door de assertiviteit van volwassenen. Of er toen concrete afspraken gemaakt werden, herinner ik me niet goed. In elk geval ben ik nooit daadwerkelijk gaan sjotten. Het voetbalveld lag naast de Schoolstraat, die ik elke ochtend gebruikte om naar – tiens – school te fietsen, en de Schoolstraat was ongeveer tien centimeter lang. Als Schakkebroek meer straten had gehad, had ik sinds die dag met een grote boog om het voetbalveld heen gefietst.
Later voetbalde ik wel eens tijdens de lessen lichamelijke opvoeding, maar ik legde nooit veel enthousiasme aan de dag. Niet zelden moest ik in de goal staan omdat ik er op het veld niks van bakte, en ik begreep weinig van al die ingewikkelde begrippen als buitenspel, voorzetten en pinanties. In een andere wereld was ik misschien een hele grote voetballer geworden, maar die andere wereld heeft me altijd aan de reet kunnen roesten. De kans dat ik ooit als sterspeler voor een groot publiek zou schitteren, is altijd onbestaande geweest. Dat voorspelde ik als kind al. Gisteren bemachtigde onze nationale ploeg, een etalage van hele grote voetballers, na een bizarre strijd tegen de Japanners hun welverdiende ticket voor de kwartfinales van het wereldkampioenschap voetbal. Daarmee is de voorspelling die ik als negenjarig jochie maakte werkelijkheid geworden: aan mij heeft het allemaal niet gelegen.