• Wannes Daemen

Het seizoen van het dam­pende muurke

In de herfst regent het en waaien de pannen van het dak. Of als het niet zo hard waait, de bla­deren van de bomen. Daarna, in de winter, ver­andert de regen in sneeuw en het water in ijs. In het midden van de winter is het het koudst, een half jaar later – in het midden van de zomer – is het het warmst. En de lente is de aanloop die de zomer nodig heeft. Ziedaar de voor­spelbare dans der dingen die meneer Vivaldi ooit van een sound­track voorzag. Alles komt terug, en alles ver­loopt volgens een her­kenbaar patroon. 

Niet dus.

Als kind was het mak­kelijk. In de zomer buiten spelen in uw zwem­broek, in de winter sneeuw­mannen maken. In de lente bonen kweken op een propke watten, in de herfst bla­deren in een tele­foonboek steken. Het schriftje uit de les bio­logie beschreef de kringloop van het water die altijd het­zelfde was, en de vicieuze cirkel der sei­zoenen, immer terug­kerend. De hand­ge­schreven knoei­letters spie­gelden een betrouwbare voor­spel­baarheid die mij de rest van mijn leven zou vergezellen.

Maar dat leven moest toen nog beginnen. Een leven vol met hobbels en kuilen en onver­wachte ont­moe­tingen en con­fron­taties met uzelf en de wereld die ge in de verste verte niet had zien aan­komen. Het schriftje met knoei­letters bleek een hoax van levens­be­drei­gende pro­porties. Want soms stroomt er opeens te veel water naar de zee. Soms sneeuwt het in april en ziet ge vlin­derkes in december. Ge doet ter­raskes in de herfst en ge vraagt u af waar Vivaldi het in godsnaam over had met zijn schoon gestruc­tu­reerde muziekskes. Alsof hij nooit een deksel op zijn neus heeft gekregen of over een onver­wachte hobbel is gestruikeld. De leugenaar.

De zomer, de herfst, al dat weer­kundig gezever. Het leven begint in vier hap­klare stukken, maar met de ouderdom valt de kli­maat­ver­an­dering met bakken uit de lucht. En ge trekt ten strijde tegen uzelf en tegen de getijden, in de stiekeme hoop dat ge ooit weer kunt ver­trouwen op uw schriftje met knoei­letters. Tot ge con­clu­deert dat ge er alleen maar moe van wordt. Dat alles anders is, elk jaar weer opnieuw. Elk jaar opnieuw is niks meer hetzelfde.

Dat is niet erg, dat is de dans der dingen. Geen netjes neer­ge­zette wals, maar een uit de kom geschoten hor­lepiep. En dat is mooi. Want niemand wordt gelukkig van voor­spel­baarheid. Als de winter echt de winter zou zijn, en op 21 maart zou de lente beginnen, en ge zoudt voort­durend weten waar ge aan toe zijt en waar ge naartoe wilt, dan zou uwe kop grijs worden van de routine en door­zichtig van altijd het­zelfde. En al weet ik zelden wat ik wil, ik wil geen grijze door­zichtige kop alstublieft.

Ik wil ergens in het jaar een week van dertig graden. Ik wil dubstep dansen in de regen, en het maakt mij niet uit wanneer. Ik wil ter­raskes doen als het donker is, en gaan slapen als de zon nog schijnt. Ik wil vloeken als het sneeuwt in april, en buiten spelen in mijn zwem­broek als de sterren uit de hemel vallen. Ik wil dat Vivaldi sorry zegt en dat hij in mijn tuin komt kijken. Dat hij ziet hoe het vriest als ge niet wilt dat het vriest en dat tege­lij­kertijd de zon schijnt alsof hij een afslag op de Route du Soleil gemist heeft.

Kijk, Antonio, zou ik dan zeggen. Kijk toch eens goed. Ge zijt vanalles ver­geten. De winter begint pas als de herfst al ligt te pitten, en de zomer ruilt weleens van plaats met de lente. Daar hebt ge allemaal geen rekening mee gehouden. En kijk, het vriest. Maar kijk, de lucht schijnt zomer. Het gras is wit, maar mijn hart is warm. En de zon doet het ijs op de schutting dampen. Dat zijt ge ver­geten, maat. Het seizoen van het dam­pende muurke. Met uw quattro stagioni. 

Antonio toch.

Antonio toch.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *