Rare beesten
Ik lees kritieken en reacties op een televisieprogramma. Het televisieprogramma heet Zomergasten, wat mij betreft de hoogmis van de kleinschermige zomer. Na weken van loden hitte, lage pitjes en zonnige leeghoofdigheid, wordt mijn inspiratie en levenslust opnieuw aangewakkerd door het kijken naar lange gesprekken met een onverwacht iemand over wie hij of zij is en wat hem of haar voortstuwt in dit tranendal. Drie uur is immer een lange rit, maar het wondere format zou korter niet werken. Ook zou het niet werken als het niet af en toe schuurde. Als er niet af en toe een ongemakkelijke stilte of een verkeerde vraag viel. Als er niet af en toe een onverwacht iemand aan tafel zit die je niet leuk blijkt te vinden. Het zou niet meer werken als je alleen dingen hoort die je wil horen, in een context die je comfortabel vindt, op een manier die prettig valt in oog en oor. Zomergasten werkt omdat het af en toe niet werkt. Omdat het stottert, hapert en rammelt. Omdat het ongemakkelijk is. Omdat je denkt van wottefuk en echtwaaaarrrr? Omdat je op de proef gesteld wordt, en daar moet je als kijker zin in hebben. Ik heb daar altijd zin in.
En dan lees ik de kritieken en reacties. Mensen geven meningen over een programma dat bulkt van de meningen. Mensen zeggen dat ze hun aandacht er niet bij konden houden. Mensen zeggen dat het te veel schuurde. Dat er ongemakkelijke stiltes vielen. Dat er verkeerde vragen werden gesteld, dat ze de gast niet leuk vonden. Of de vragensteller, ook niet leuk. Mensen hoorden dingen die ze niet hadden willen horen, ze vonden de context oncomfortabel, en er vielen dingen onprettig in oog en oor. Ze zeggen dat het stotterde, haperde, rammelde. Ze vonden het ongemakkelijk en ze dachten van wottefuk en echtwaaaarrrr? Ze werden op de proef gesteld, en daar hadden ze geen zin in. Later in het jaar zullen ze naar Temptation Island kijken en achteraf zullen ze het jammer vinden dat er zoveel naakte leeghoofdigheid te zien was. Mensen. Rare beesten.
En dan nu het nieuws. Het is hoogzomer, het is zwarte zaterdag, ook de zondag is zwart, de rook uit lange slierten mobilhomes nog zwarter. Het is geen onbekend gegeven dat mensen in de zomer massaal op vakantie gaan. Het is geen onbekend gegeven dat luchthavens, autowegen, campings, hotels, zwembaden en terrassen overvol zullen zitten. Dat is elk jaar weer te voorspellen, een expert ter zake is niet nodig. En toch. Ondanks die voorkennis, ondanks die wetenschap, ondanks die ontegenzeggelijke zekerheid, toch. Elk jaar weer opnieuw kleuren mensen zater- en zondagen zwart. Elk jaar weer opnieuw spuwen ze lange slierten rook uit mobilhomes. Elk jaar schuiven ze allemaal tegelijkertijd aan in files, aan kassas en loketten, voor tunnels. Elk jaar blokkeren ze autowegen, wachtrijen en terrassen. Elk jaar vloeken ze allemaal tegelijkertijd op elkaar, op de organisatie, op de auto die voor hen rijdt. Elk jaar weten ze lang op voorhand dat het godgeklaagd zal zijn, om uiteindelijk zwetend en verontwaardigd te brullen dat het godgeklaagd is. Als steenezels negeren ze hun voorkennis, stoten ze zich een zoveelste keer aan dezelfde steen. Mensen. Rare beesten. Als er niet zoiets als Zomergasten bestond, ik zou elke zomerzondag drie uur lang ergens naar mensen gaan kijken.
