Oh reiger, gij zijt zo schoon.
In Amsterdam wonen reigers.
Veel reigers.
In Amsterdam schijten de reigers op balkons, uw hoofd en de stoep.
In mijn vlaamse jeugd en in mijn leven wonen weinig reigers.
Ik heb er nog nooit eentje zien schijten.
Reigers zijn zo schoon.
Ik ben verliefd op alle reigers.
Ik was een keer in Amsterdam en daar stond een reiger op de bus te wachten.
Ik ben daar toen dagenlang van onder de indruk geweest en alle Amsterdammers moesten met mij lachen.
In onze achtertuin komt af en toe ook een reiger.
Dan word ik blij als een kind.
Reigers zijn zo schoon.
Ze zitten op een hek of een paalke of met hun poten in de moes.
Ze zitten daar in hun opgeplooide elegantie en dan gaan ze opeens vliegen.
Opstijgende reigers zijn zo schoon.
Laatst schaamde ik mij een beetje.
Ik zag een reiger en ik ben hem toen gaan storen.
Alleen maar voor het opstijgen.
Zo schoon.
Sorry reiger.
Ik hou van u.