• Wannes Daemen

Bela­chelijk

Het is zes uur in de ochtend. Ik rijd op de E40 naar het zuiden. Het was een korte nacht want ik ben om vijf uur opge­staan. De nacht vóór deze nacht was ook kort omdat ik niet kon slapen. Beide nachten duurden exact even kort, toch waren ze onver­ge­lijkbaar. Dagen kunnen sleuren en als regen­druppels op elkaar gaan lijken, maar nachten zijn altijd anders.

Het is kwart na zes in de ochtend. Ik rijd op de E40 naar het Zuiden. Er hangt een vage stank in de lucht die ik niet kan plaatsen. Ik vraag me af of het van de vers bemeste voor­jaars­velden langs de auto­strade komt, of uit de motor van mijn auto. Ik hoop vurig het eerste. Enkele kilo­meters lang blijft de geur hangen en ik begin motorpech te vrezen. Dan ver­dwijnt de geur en vergeet ik mijn angst.

Het is half zeven in de ochtend. Ik sluit aan achter een rij die ongeveer tien wagens telt. Ik zet de motor af en doe raampjes open, drie in totaal. Waarom heb ik geen afspraak gemaakt? Het ant­woord op die vraag is een admi­ni­stratief kluwen. Nu moet ik wachten. Ik zoek de nodige papieren bij elkaar en con­stateer dat mijn auto ook een admi­ni­stratief kluwen is.

Het is kwart voor zeven in de ochtend. Ik neem een slok koffie. Enkele jaren geleden heb ik voor mijn lief een hippe ther­mos­beker gekocht met een zuignap onderop. Je kunt hem wel optillen, maar niet omduwen. Een won­der­lijke uit­vinding. Hij blijkt niet in de beker­houder van de auto te passen. En de koffie waarmee ik hem een uur geleden had gevuld is lauw. Ik vind de won­der­lijke uit­vinding een beetje belachelijk.

Het is zeven uur in de ochtend. Vooraan in de rij stapt een meneer uit zijn wagen en vraagt iets aan de chauffeur van de wagen achter hem. Hij gaat het hele rijtje af, stelt overal zijn vraag, tot hij bij mijn wagen komt. Of ik toe­vallig geen reser­ve­lampkes bij heb. Ik zeg sorry en ant­woord ont­kennend. Ik vraag me af of ik blij moet zijn dat mijn lichten het wél doen, of dat ik me schuldig moet voelen omdat ik niet eens heb gecheckt of ik al dan niet reser­ve­lampkes bij heb. Ik vind mezelf een beetje belachelijk.

Het is kwart na zeven in de ochtend. Ik zet de motor aan en rijd een meter of vier vooruit. Ik zet de motor weer uit en wacht. In de berm zie ik struiken met bloe­mekes. Ik knijp mijn ogen tot spleetjes om de blad­randen scherper te zien. Is het een een­stijlige of twee­stijlige mei­doorn? Ik stap uit en pluk een blad van de struik. De chauffeur van een glim­mende cabriolet met aan­hang­wagen kijkt me aan alsof ik snot aan mijn neus heb. Ik negeer hem zoals ik door­gaans alle chauf­feurs van glim­mende cabri­olets negeer.

Het is half acht in de ochtend. Ik vind alle andere chauf­feurs bela­chelijk. Ik neem een foto van het blad van de meidoorn-struik en jaag hem door mijn plantendetermineerdinges-app. Het blijkt iets te zijn dat spirea heet. Ik gooi het blad door het raam. Het dwarrelt op de grond. Ik vind spirea belachelijk.

Het is kwart voor acht in de ochtend. Ik sta vooraan in de rij. Ik vind iedereen bela­chelijk. Er komt een meneer in overall vragen of ik de motorkap wil openen. Ik over­handig hem mijn admi­ni­stra­tieve kluwen. Hij vraagt naar de kilo­me­ter­stand. Het is een getal met 666 in het midden. De meneer loopt rond mijn auto en gebaart dan dat ik naar binnen mag rijden. Ik vind overalls belachelijk.

Het is acht uur in de ochtend. Ik kijk hoe de meneer in overall en zijn collega mijn wagen op rollen en tril­platen zetten en hoe ze hem optillen om de onderkant te bekijken. Ik doe hard mijn best om eruit te zien als iemand die wel wat afweet van wagens, al weet ik niet goed hoe dat moet. Zal ik mijn handen in mijn zakken steken of mijn armen over elkaar doen? Even ver­derop staat de chauffeur van de cabriolet met grote gebaren te lullen met een andere meneer in overall. Er is nog maar weinig dat ik niet bela­chelijk vind.

Het is half negen in de ochtend. Ik rijd op de E40 naar het noorden. Op de pas­sa­giers­zetel ligt mijn admi­ni­stra­tieve kluwen, met bovenop een rood gekleurd for­mulier. Op het for­mulier staat dat mijn kof­fer­deksel niet opent en dat ik binnen twee weken moet terug­komen. Ik rijd weer langs de vers bemeste voor­jaars­velden. Er hangt geen stank in de lucht. Ik wist al langer dan vandaag dat mijn kof­fer­deksel niet opent. Ik vind het rode for­mulier, mijn kof­fer­deksel, de ont­bre­kende stank in de lucht en alle andere dingen belachelijk. 

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *