• Wannes Daemen

Toren

Er was ooit een aard­be­vinkje. Ik was kind, ik sliep, en in het midden van de nacht was er een aard­be­vinkje. Zo’n aard­be­vinkje waarvan je niks merkt, maar waarvan iemand ’s och­tends op de radio vertelt dat er een aard­be­vinkje was. Niemand had het gevoeld, maar diep in de Vlaamse onder­grond waren er twee hele kleine tec­to­nische plaatjes over elkaar geschoven. Gebeurt best vaak, het ontgaat iedereen. 

Aan de ont­bijt­tafel vroeg moeke gek­scherend of ik niet was wakker geschrokken want er was dus een aard­beving geweest. Ik had hard geslapen en had niks gemerkt, maar het woord aard­beving deed mijn fan­tasie op hol slaan. Toen ik die dag na school weer thuis kwam, bleek ik me plot­seling toch in geuren en kleuren te her­in­neren hoe ik in het holst van de nacht mijn bed weer op zijn plaats had moeten zetten. Ik was een kind en ik werd geloofd. Zolang je niet liegt over fun­da­mentele ethische kwesties, word je als kind door­gaans geloofd. For the sake of the story.

Neef Jannes toonde me gis­teren vol trots de gigan­tische doos vol houten blokken die de Sint bij hem gedropt had. Er zat een voor­beeld­boekje bij de doos met foto’s van mega­lomane bouw­werken en houten con­structies, met daar­naast telkens een heel klein spelend kindje. Een boekje vol beloftes. Naar adem happend bla­derde Jannes door het boekje, terwijl hij die toren ging bouwen, en die brug, en dat vlieg­dek­moe­der­schip, en dat het allemaal niet in de woon­kamer zou passen. Ik vroeg hem of hij al een keer begonnen was aan één van die torens van Babel. Jazeker, jazeker, was het ant­woord. Meer nog, Jannes had vorige maand nog een toren gebouwd waarvoor hij een lad­dertje nodig had. Een toren zo hoog, dat ie bijna tot aan het plafond reikte, ware het niet dat er een lamp in de weg bleek te hangen. Ik zag de hyper­ki­ne­tische motoriek in zijn kin­der­handjes terwijl zijn fan­tasie op hol sloeg, en achter hem dansten broer en zus door de kamer zonder acht te slaan op welk obstakel dan ook. Ik bewie­rookte zijn verhaal met com­pli­menten, maar de vol­wassen kan­toor­klerk in mijn ach­ter­hoofd vond toch dat het vooral zijn ver­beelding was die bijna tot aan het plafond reikte.

Een paar uur later bla­derde ik door één van de foto­boeken van mijn zus, de mama van Jannes. Het was een beeldend verslag van het afge­lopen jaar, met foto’s van uit­ge­stoken tongen, cho­co­la­des­moeltjes en ver­kleed­par­tijen. Onge­brei­delde kin­der­vreugd en ver­beel­dings­kracht, vast­gelegd voor later. Op de laatste blad­zijde stond een lange smalle foto van Jannes. Fier stond hij boven op een lad­dertje. Naast hem een indruk­wek­kende houten toren die tot aan de pla­fondlamp reikte. Ik wilde heel zachtjes sorry zeggen, maar niemand zou begrijpen waarom. Wat een mooie foto, zei ik maar. En wat een geluk dat er geen aard­beving was.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *