Brussel
Ik was onlangs in Brussel in het gezelschap van de huismuze en Jannes, mijn zesjarige petekind. We hadden hem een tripje naar de hoofdstad beloofd, we zouden naar het Muziekinstrumentenmuseum gaan. Hij had net leren lezen, en Muziekinstrumentenmuseum was een sprookjesachtig lang woord. Ook wilde hij Manneken Pis ontmoeten.
Jannes was nog niet vaak in Brussel geweest, en uit zijn nieuwsgierige vragen bleek dat hij af en toe dacht door Hasselt te struinen. Brussel, Grote Stad, Hasselt, het is voor een zesjarige filosoof allemaal hetzelfde. Op de heenweg in de auto had hij gevraagd of er ook vluchtelingen waren in Brussel. Ik wist niet onmiddellijk iets te zeggen op die grote vraag, maar de huismuze stak ongeremd een liefdevol betoog af over landen waar mensen het moeilijk hebben, en over hoe belangrijk het is om altijd met open armen en veel warmte in de wereld te staan. In de achteruitkijkspiegel zagen we hem nadenken.
Struinend in de richting van Manneken Pis kwamen we soldaten tegen. Ik bereidde me in gedachten voor op vragen van Jannes over de geweren en de camouflagekleuren, en vroeg me af of ik zou liegen dat het carnaval was. Of ik voor een idiote fabel zou kiezen, waarmee je uit gemakzucht met een omweg langs de werkelijkheid heen kunt fietsen. Jannes hield gefascineerd halt bij een stukje beton aan de voet van een verkeersbord waarin de afdrukken van hondenpootjes vereeuwigd waren. De soldaten zag hij niet.
Met z’n drieën deelden we een Brusselse en een Luikse Wafel. Aan de andere kant van het raam passeerde een groepje toeristen. Japanners met camera’s. Jannes schreef een paar scheve letters op een Manneken Pis-postkaart, die we naar zijn ouders zouden sturen. Japanners komen speciaal voor dat pissende standbeeldje van de andere kant van de wereld naar hier, probeerde ik uit te leggen. Jannes Hasselt, stond er op de postkaart. Hij vond de Luikse Wafel het lekkerst.
In de inkomhal van het Muziekinstrumentenmuseum moesten we door een detectiepoortje. De huismuze moest haar handtas in een bakje leggen, en het metaal in mijn broeksriem deed het poortje piepen. Ik voelde me gelijk een halve crimineel, en ik werd zenuwachtig over wat voor indruk dit soort maatregelen achterlaten in een zesjarig hoofdje. Jannes duwde zijn neus tegen de koker van de grote glazen lift in de traphal. Helemaal doorzichtig, zei hij vol verwondering. Samen keken we naar de opstijgende lift. In het museum zochten we naar een blokfluit met zwart en met wit, want die had papa ook. Er waren trommels en pianola’s en draaiorgels. We mochten nergens aankomen. Een koptelefoontje met audiogids wilde Jannes niet. Hij wilde alleen maar kijken. En daarna weer naar de glazen lift.
Na afloop van ons bezoek hielden we even halt, boven op de Kunstberg. Jannes keek ademloos naar de skyline van Brussel. Daar, beneden in de verte staat onze auto, zei de huismuze. En nog een beetje verder woont Manneken Pis. Jannes zag noch een auto, noch een manneke. Hij zag wel dat ik een foto van hem maakte en ging plagerig heen en weer dansen. Als het de skyline van Hasselt was geweest, had hij waarschijnlijk hetzelfde gedaan.
Na de bommen in Brussel vraag ik me af of ik bang moet zijn. Of ik me in mijn vrijheid bedreigd moet voelen. Of ik blij moet zijn met soldaten op straat en detectiepoortjes in het museum. Ik kom er niet uit. Ik ben vooral fucking verdrietig. Ik voel tientallen verwarrende vragen in mijn veertigjarige hoofd opwellen, maar ik kan maar één antwoord bedenken:
Ik wou dat ik weer zes was.
Ik zou mijn armen openen en lief en warm zijn.
En hee kijk daar, hondenpootjes in het beton.
Mooi verwoord Wannes. Laten we allemaal terug de essentie van leven en liefde opzoeken. Elkaar gewoon liefhebben. Zonder haat en tralala.
x Saar
Zo onschuldig… eenvoudigweg mooier. Maar inderdaad, hoe moet je die moeilijke wereld eigenlijk begrijpen. Gelukkig trekt Jannes het zich nog niet allemaal aan.