Schaamte
‘Dag meneer, sorry voor het storen, maar wij staan op de bus te wachten en wij moeten echt kweetniejoedringend naar de wc, zouden wij misschien heel even snel uw toilet mogen gebruiken?’
Twee pubertrienen stonden met samengeknepen bovenbenen in de deuropening. Ik werd een beetje overvallen door de onverwachte kwestie, maar het was verder geen van de pot gerukte vraag dus ik antwoordde min of meer bevestigend. Ik wees de meisjes in de richting van het kleinste kamertje. Het ene meisje trok zich terug voor een kleine boodschap, het andere meisje bleef wachten en staarde door het raam naar onze tuin.
Omdat ik niet vooraan stond toen de koetjes en kalfjes werden uitgedeeld, liep ik wat mompelend heen en weer in de kamer en deed of ik heel erg druk ergens mee bezig was. Ik legde lukraak wat kranten en tijdschriften op een hoop en ik gooide een paar prullen in de vuilnisbak. Ondertussen ging er een alarm af in mijn achterhoofd. Dit kon toch niet kloppen? Wie gaat er nu bij wildvreemde mensen naar de plee? Hoe oud zijn die meisjes helemaal? Wat voeren ze in hun schild? Liggen er waardevolle voorwerpen op het toilet? Ik vond het belachelijke gedachtes, maar dat mocht niet baten. In mijn hoofd had iemand de argwaanschakelaar aangezet.
Terwijl de twee pubers giechelend van plaats wisselden, deed ik heel gewichtig met een paar ongeopende brieven en een perforator. Ik nam een blokje post-it notes en schreef mijn adres op één van de velletjes, waarna ik dat velletje op één van de ongeopende brieven plakte. Nutteloze schijnbewegingen, die ervoor zorgden dat ik niet op zoek moest naar nietszeggende smalltalk. Vanuit mijn ooghoek hield ik het tafereel in de gaten. Ondertussen ging ik in mijn hoofd langs alle dure toestellen tussen het toilet en de voordeur, en vroeg ik me af hoeveel dvd’s er in een puberale handtas zouden passen.
Na hun plaspauze zette ik het tweetal weer op straat. Ze bedankten me uitvoerig en liepen richting bushokje. Toen de deur weer dicht was, ging ik overal even kijken of er niks verdwenen was. Ik stelde vast dat alles nog mooi op zijn plek stond, dat de dames netjes hadden doorgetrokken, en dat er geen anarchistische leuzen op de muur geschilderd waren. De twee meisjes hadden me heel beleefd bedankt voor mijn barmhartigheid, maar ik gedroeg me als een bange hond.
Ik probeerde naar oorzaken te zoeken. Vanwaar deze argwaan? Kwam het door mijn eigen ietwat angstige inborst? Of brengt onze verziekte samenleving nu eenmaal dit soort doembeelden tot leven? Ik vond geen bevredigend antwoord en begon me stilletjes erg te schamen. En alhoewel de pubertrienen er geen weet van hadden, vroeg ik me af of ik me zou gaan verontschuldigen voor de achterdochtige pudding onder mijn hersenpan. Ik keek voorzichtig door het raam. Het bushokje aan de overkant van de straat was leeg. Mijn hoofd daarentegen was vol met onzin en ik wou dat dat anders was.