• Wannes Daemen

Schaamte

Dag meneer, sorry voor het storen, maar wij staan op de bus te wachten en wij moeten echt kweet­nie­joe­dringend naar de wc, zouden wij mis­schien heel even snel uw toilet mogen gebruiken?’
Twee puber­t­rienen stonden met samen­ge­knepen boven­benen in de deur­opening. Ik werd een beetje over­vallen door de onver­wachte kwestie, maar het was verder geen van de pot gerukte vraag dus ik ant­woordde min of meer beves­tigend. Ik wees de meisjes in de richting van het kleinste kamertje. Het ene meisje trok zich terug voor een kleine bood­schap, het andere meisje bleef wachten en staarde door het raam naar onze tuin.

Omdat ik niet vooraan stond toen de koetjes en kalfjes werden uit­ge­deeld, liep ik wat mom­pelend heen en weer in de kamer en deed of ik heel erg druk ergens mee bezig was. Ik legde lukraak wat kranten en tijd­schriften op een hoop en ik gooide een paar prullen in de vuil­nisbak. Onder­tussen ging er een alarm af in mijn ach­ter­hoofd. Dit kon toch niet kloppen? Wie gaat er nu bij wild­vreemde mensen naar de plee? Hoe oud zijn die meisjes helemaal? Wat voeren ze in hun schild? Liggen er waar­de­volle voor­werpen op het toilet? Ik vond het bela­che­lijke gedachtes, maar dat mocht niet baten. In mijn hoofd had iemand de arg­waan­scha­kelaar aangezet.

Terwijl de twee pubers gie­chelend van plaats wis­selden, deed ik heel gewichtig met een paar onge­o­pende brieven en een per­fo­rator. Ik nam een blokje post-it notes en schreef mijn adres op één van de vel­letjes, waarna ik dat vel­letje op één van de onge­o­pende brieven plakte. Nut­teloze schijn­be­we­gingen, die ervoor zorgden dat ik niet op zoek moest naar niets­zeg­gende smalltalk. Vanuit mijn ooghoek hield ik het tafereel in de gaten. Onder­tussen ging ik in mijn hoofd langs alle dure toe­stellen tussen het toilet en de voordeur, en vroeg ik me af hoeveel dvd’s er in een puberale handtas zouden passen. 

Na hun plas­pauze zette ik het tweetal weer op straat. Ze bedankten me uit­voerig en liepen richting bus­hokje. Toen de deur weer dicht was, ging ik overal even kijken of er niks ver­dwenen was. Ik stelde vast dat alles nog mooi op zijn plek stond, dat de dames netjes hadden door­ge­trokken, en dat er geen anar­chis­tische leuzen op de muur geschilderd waren. De twee meisjes hadden me heel beleefd bedankt voor mijn barm­har­tigheid, maar ik gedroeg me als een bange hond. 

Ik pro­beerde naar oor­zaken te zoeken. Vanwaar deze argwaan? Kwam het door mijn eigen ietwat ang­stige inborst? Of brengt onze ver­ziekte samen­leving nu eenmaal dit soort doem­beelden tot leven? Ik vond geen bevre­digend ant­woord en begon me stil­letjes erg te schamen. En alhoewel de puber­t­rienen er geen weet van hadden, vroeg ik me af of ik me zou gaan ver­ont­schul­digen voor de ach­ter­dochtige pudding onder mijn her­senpan. Ik keek voor­zichtig door het raam. Het bus­hokje aan de overkant van de straat was leeg. Mijn hoofd daar­en­tegen was vol met onzin en ik wou dat dat anders was.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *