• Wannes Daemen

Knoop­punten

Ik schreef een reeks num­mertjes op mijn hand. 33, 73, 75, 76, 78, 90, 89, 88, 87, 73, 33. De knoop­punten van het op stapel staande fiets­tochtje. Het voordeel van die num­mertjes op mijn hand is twee­ërlei. Ten eerste moeten we onderweg niet zitten klooien met de knoop­pun­ten­kaart, ten tweede denkt elke andere fietser en wan­delaar – die mij op een kruispunt op mijn hand ziet kijken – dat ik een wel hele moderne smart­watch moet hebben.

Soms rijd ik naast haar. Dan keu­velen we over berg en dal en ver­zinnen we nieuwe namen voor klaproos en mar­griet. Als het breed en rustig is, fietsen we hand in hand. Soms rijd ik op kop. Dat vind ik vooral ple­zierig tijdens afda­lingen, wanneer ik niet gestoord wil worden in mijn roe­ke­loosheid. Ik haat hel­lingen met zij­straten. Het weinige haar dat ik nog heb, moet ongeremd kunnen wap­peren in de wind. Soms rijd ik achter haar. Dat is mis­schien wel het leukst, want dan kan ik – behalve mooie bomen en bermen – ook haar billen bewon­deren. Fietsen is altijd een beetje gluren.

We zagen een stel dat kib­belde over het eerst­vol­gende knooppunt. Hij wees resoluut een plek op de kaart aan, zij wees in de richting van een net gepas­seerd bordje. Toen ze ons mop­perend pas­seerden, keek ik met een over­dreven grote zwaai nog even op mijn onzichtbare smart­watch. We zagen een gezin­netje, waarvan de vader zijn zoontje met luide stem toe­snauwde dat hij zijn mond moest houden. Het was nu wel mooi geweest en het had lang genoeg geduurd en dat hij hem zou ach­ter­laten in het bos als het nog een keer gebeurde. We moesten lachen. Ruzie en gekibbel gingen fietsend aan ons voorbij en wij werden alleen maar vrolijker.

Kas­sei­wegen fietsen niet prettig. Zeker niet als ze ook nog dalen. Dan heb ik aan de voet van de helling steeds het gevoel dat ik al mijn organen weer op hun plaats moet leggen. In de laatste fase van onze tocht moesten we over een kas­seiweg. Die daalde gelukkig niet. Door de ram­me­lende onder­grond klonken onze stemmen als die van tach­tig­jarige car­toon­fi­guren. Ons gekeuvel ver­zandde in louter klinkers, omdat die zo grappig klonken door het vibrato van de kin­der­kopjes. Haar impressie van een fiet­sende kudde schapen was weer­galoos, en aan het eind van de kas­seiweg moest ik stoppen omdat de slappe lach me de con­trole over het stuur deed verliezen.

Enkele minuten voor thuis­komst remde ze af bij een frituur. ‘Bent u al open?’, vroeg ze aan de uit­bater die op een bankje zat te roken. De uit­bater keek een beetje moeilijk en vroeg of we gehaast waren. We waren ver­geten wat dat woord bete­kende, en bestelden zonder nadenken twee kleintjes met mayonaise.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *