• Wannes Daemen

De klas­racist (1)

Ik was zestien en de racist van de klas zou gaan spij­belen. Dat gebeurde wel vaker. Het was één van zijn tal­rijke idiote ideeën om de aan­dacht af te leiden van zijn pin­da­no­ten­brein. Stoer­doe­nerij als com­pen­satie. Mijn mid­delbare school bevond zich in Herk-de-Stad, een schattige gemeente die des­on­danks niet te boek stond als het wal­halla van de spij­belaar. Ik ga ergens iets pikken, kon­digde de klas­racist aan. De mid­dag­pauze was net begonnen, wij geeuwden en lieten hem begaan. De even­tuele con­se­quenties van zijn stoer­doe­nerij konden ons col­lectief gestolen worden.

Hoe hij van het school­plein ont­snapte, wist ik niet. Ergens moest er een hoekje zijn met een stiekeme uitgang, buiten het bereik van de radar van de dienst­doende vol­wassene met toe­zicht. Dat was door­gaans een secre­ta­ri­aats­me­de­werker die met zijn handen op de rug in krin­getjes over de speel­plaats wag­gelde, en af en toe – met gebaren en/of drog­re­de­ne­ringen – aan ons kwam uit­leggen dat we niet op de grond mochten zitten. Of hij decla­meerde een ander fragment uit het school­re­glement dat wij totaal van de pot gerukt vonden.

Ik vroeg me af wat de klas­racist zou gaan pikken. In Herk-de-Stad waren een paar cafeetjes, een kran­ten­kiosk, een bakker, een hele dure hifi-winkel met een zo mogelijk nog duurder anti­dief­sta­lalarm, en een fami­liezaak met school­ar­ti­kelen, papier­waren en een beperkt aanbod boeken. Een beetje intel­li­gente win­keldief zou na twee minuten wel­licht ver­kassen naar Hasselt of Genk, maar zo ver reikte de mis­daad­radius van de klas­racist nog niet.

Vijf minuten voor het eind van de mid­dag­pauze zat hij plots weer naast ons op een bankje. Tussen zijn benen klemde hij zijn rugzak, die dui­delijk veel zwaarder was dan toen hij aan zijn cal­va­rie­tocht begon. Een men­geling van des­in­te­resse voor het idiote macho­gedrag en onbe­dwingbare nieuws­gie­righeid maakte zich van ons meester. ‘Iemand een woor­denboek hebben?’, vroeg het pin­da­no­ten­brein. Spichtig in de rondte spiedend, opende hij zijn rugzak. Met over­dreven veel bra­voure haalde hij drie woor­den­boeken Frans-Nederlands en het eerste deel van de Van Dale – van a tot i – tevoor­schijn. Niemand maakte aan­stalten om één van die zwaar­ge­wichten in ont­vangst te nemen. 

Toen rin­kelde de bel. Gedwee strom­pelden we weer het school­gebouw in, onderweg in onze vuistjes lachend om die lood­zware rugzak. Omdat de klas­racist met een aan zekerheid gren­zende waar­schijn­lijkheid thuis geen boe­kenkast had, zijn er die avond wel­licht vier woor­den­boeken aan een leven begonnen in het hoge gras naast de kant van de weg.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *