Space Is Only Noise If You Can See
Ik kijk uit op vijf achtertuinen. In de vijf achtertuinen staan vier satellietschotels, de grootste vooraan. Alle schotels staan met hun rug naar me toe, alsof ik niks mag weten van de signalen die ze oppikken.
Maar ik weet het wel.
Ik weet het wel, van die signalen. In de huizen die bij de achtertuinen horen, wonen buitenaardse creaturen die een menselijke vorm hebben aangenomen. In de zomer blijven ze lang buiten zitten op hun terras, onder hun schotel. Ze drinken dan onherkenbare drankjes en praten luid in een onbekende taal. En in de supermarkt kopen ze enkel dingen die ge niet kunt eten.
Ik zie ze soms lopen over straat, met een buitenaardse blik in hun ogen. Ik zeg dan goeiedag, maar achter hun glimlach schuilt de slagschaduw van een nakend conflict. Ik ruik argwaan.
Zouden ze het weten, dat ik het weet?
Ik ben soms bang voor de dag dat ze hun schotels gaan omdraaien. Dat ze wat aan hun apparatuur gaan prutsen en elk signaal uit de ruimte terugkaatsen in mijn richting. Dat ik één van hen word. Dat ik onbekende talen ga spreken en dingen koop die ge niet kunt eten.
Ik kijk uit op vijf achtertuinen. Ik maak mezelf dingen wijs die onmogelijk zijn. Ik sus mezelf met de gedachte dat anderen – ook buitenaardsen – het veel te druk hebben om zich met mijn angsten bezig te houden. Ik klop mezelf op de schouder en ik zeg. Rustig maar. Zo’n schotel draait ge niet een-twee-drie om.
Ik luister naar Nicolas Jaar en ik vermoed dat het al te laat is.