De natuur (slot)
We wandelden over een dijk. Ik weet niet of het echt een dijk was, maar het was een pad op een verhoging naast de waterkant en het voelde als een dijk. We hadden meanders bewonderd en kevertjes helpen oversteken, het was fris maar zonnig, en in ons hoofd waren we alleen op de wereld.
Er groeiden beginnende kerstboompjes naast de dijk, er waren maagdelijke plassen die de nachtregen had achtergelaten, en in de wolken zagen we een babykrokodil. Het was fris maar zonnig, en in ons hoofd zou alles ooit helemaal goed komen.
We wandelden over een dijk en we fotografeerden elkaar, omdat dat voelde als strelen. Strelen is overal een begerenswaardige hobby, maar in de vrije natuur voelt het ingekaderd. Stilleven met strelen, kunstenaar onbekend. In ons hoofd schilderden we elkaar met waterverf, onze poriën zongen en een zachte wind deed alle ogen tranen.
Midden in onze zelfverklaarde aquarel hielden we halt. Er sijpelde verf uit je ogen en je wangen voelden vermiljoen. Een zachte wind deed grassprieten wiebelen, we hoopten op konijntjes en in ons hoofd waren we voor altijd fotografen. Ingekaderd, meanderend, fris maar zonnig.
Ik had je tranen eerder gezien. Thuis, in de beschermende armen van azuurblauwe muren had je je ogen getoond. Windstil, geruisloos, ontroostbaar. Ik huilde met je mee en ons verdriet werd te groot voor een huis. In ons hoofd waren we al weg.
Hier, op de dijk, in de vrijheid die natuur heet, vervolgden we onze tranen. Ik schreef een klef gedicht op je wangen en jij kaderde me in met je armen. Ik zocht naar een zakdoek maar vond enkel boterbloemen. Door onze tranen heen zaaiden we bloemen die we misschien nooit zouden oogsten. In ons hoofd waren we, en daar was het goed.
Ik had je tranen eerder gezien. Maar hier, op de dijk, in een azuurblauwe kathedraal zonder muren, zag ik ze tot diep in mijn lijf meanderen. Ze zochten naar troost, naar vers gemaaide antwoorden en naar een zakdoek. Maar er werd niks gevonden. Althans, dat dachten we. In ons hoofd waren onze ogen voor altijd vochtig en ons verdriet voor altijd zonder aftiteling.
We wandelden over een dijk. Ik weet niet of het echt een dijk was, maar het was een pad op een verhoging naast de waterkant en het voelde als een dijk. We wisten nog niet dat alles wat we zagen troost heette. Dat de bomen zouden neuriën als we weer naar huis zouden gaan, en dat het vermiljoen van ons verdriet bij de konijntjes zou achterblijven. In ons hoofd wisten we dat nog niet.
Toen we weer thuis waren, in de beschermende armen van azuurblauwe muren, maakten we onze zakken leeg. Gras, kerstboompjes, krokodillen, waterverf, en we gingen slapen. In ons hoofd kropen we bij elkaar op schoot, en we droomden de stukken van de hemel.
In ons hoofd wisten we het nog niet. Dat de vrijheid die natuur heet voor altijd bij ons zou blijven, dat het meanderen nooit zou stoppen, en dat onze tranen de verf zouden zijn voor elke azuurblauwe muur die we nog zouden bouwen.
heel mooi zeg