April 2013: de harige clochard op mijn vensterbank
We wandelden door de bergen van een land zonder bergen.
We roken aan de toppen en we voelden aan het dal.
Ge kent dat wel – of tenminste, ik mag hopen dat ge dat wel kent – het gevoel dat elke kleine flutboom een kadootje is omdat ge veel te lang tussen vier muren aan uw carrière hebt zitten knutselen.
We doen allemaal voortdurend of dat het belangrijkste is.
Vier muren en een carrière.
En af en toe wilt ge weg.
Geen muren, geen knutselen, geen carrière.
Ge wilt weg, weg naar de bergen van een land zonder bergen.
Om te gaan ruiken, te gaan proeven en te gaan voelen.
Lang hoeft dat niet per se te duren.
Maar af en toe moet ge weg.
Wij gingen weg.
Niet lang, niet lang genoeg, maar wel weg.
Weg, kort maar prachtig.
Toen we weer thuis waren, ging hij dood.
De ronkende brok gelukzaligheid die mijn schoot kon doen smelten.
De besmettelijke slaper die ons huis leerde spinnen.
De harige clochard op mijn vensterbank.
Hij viel in slaap om nooit meer wakker te worden.
Sindsdien stapel ik de vensterbank metershoog vol met rommel en andere rommel.
Maar zo werkt dat niet.
Een lege vensterbank is een lege vensterbank.
Verder gebeurde er niet veel toen.
Ik zag de lucht boven een gebouw in mijn stad waardoor mijn stad op Tenerife leek.
Ik hou niet van Tenerife dus ik keek vlug weer naar de grond.
Op de grond had iemand een bad genomen.
Iemand anders had zijn koffiezet laten staan.
Zo schoon Wannes!