The history of kissing, part six: De honger
Het was een winderige winteravond en we hadden het over de ondraaglijke lichtheid van het bestaan. Niet over het boek, maar over de – grotendeels zelf verzonnen – weltschmerz die we als jonge dertigers over ons uitgestort kregen. Onze door bier en sigaretten aangedreven klaagzangen zouden door de tand des tijds als aanstellerij worden afgedaan, maar toen vonden we onszelf zwaar getekend door het leven. En daar moest over geklaagd worden. We overspoelden elkaar met verhalen uit het zwarte gat van liefdesverdriet en hartepijn, en we bewonderden elkaars littekens. We waren hartsvrienden, drinkebroers en kettingrokers. En het was goed zo. Want al vond ik haar interessant, aantrekkelijk en mysterieus, er hing geenszins verliefdheid in de lucht. Verliefd worden op een drinkebroer is als neuken met je psychiater. Amusant voor even, achteraf enkel ellende.
We zaten tegenover elkaar aan een smal tafeltje in een rokerig bruin café. We hadden net besloten om het niet meer over politiek te hebben, omdat dat zo makkelijk klagen was. En onze klaagliederen moesten over echte dingen gaan, niet over redenaars in grijze pakken. Dus gooiden we de ene uit het leven gegrepen boutade na de andere op tafel, om ze daarna grijnslachend in de overvolle asbak uit te duwen. We zeurden over hoe moeilijk het allemaal was, en hoe vreselijk we het beiden getroffen hadden. We hadden het over uitblijvende nachtrust. We spraken over fysieke ongemakken. We boorden onze ambities de grond in omdat die toch nergens toe zouden leiden. We verafschuwden de liefde omdat de liefde stom was, en pijnlijk. We lieten het leven als een natte en stinkende dweil over onze schouders glijden. Op een vreemde manier was het knus en gezellig onder die dweil. Pessimisme komt pas echt tot zijn recht als je met twee bent, daar waren we beiden van overtuigd.
Het kon ons allemaal niks meer schelen. De ene sigaret werd aangestoken met de andere, en we bestelden bier alsof ons leven ervan afhing. Meestal omdat we elkaar qua pintelarij wilden overtroeven, maar soms ook omdat één van ons het bier per ongeluk als asbak gebruikte. De waard vond het allemaal prima. Het werd laat, we werden poepeloerezat en onze klaagliederen zwelden aan. We noemden elkaar Statler en Waldorf en we hingen aan elkaars lippen. Dat laatste vooralsnog figuurlijk. Totdat mijn libido het overnam.
Mijn libido blaast niet gauw hoog van de toren. Ergens tussen mijn onderbuik en het spraakcentrum in mijn hersenen ontbreken enkele schakels. Een handicap die gelukkig enigszins gecompenseerd kan worden met de juiste hoeveelheid alcohol in mijn botten. Het was daarom dat ik op zeker moment hardop het verlangen uitdrukte om mijn tafelgenote te kussen, een milliseconde nadat die gedachte in mijn troebele geest te voorschijn kwam. Wat mij betreft een absoluut record.
‘Ik heb zo’n goesting om u te kussen’, zei ik, ergens in het midden van een diepzinnige uiteenzetting over hoe we allemaal alleen zijn in het donker. Even viel het gesprek stil, en een giechelende consternatie maakte zich van ons meester. Van romantiek was geen sprake, en dat was ook niet nodig. ‘Tja’, zei ze, terwijl ze een halve sigaret uitdoofde in de asbak. Toen bogen we beiden over het tafeltje en begonnen we eraan. Geen inleiding, geen poëtisch voorspel, geen uitwisseling van dromerige blikken. Voet op het gaspedaal en scheuren.
Onze tongen dansten achtereenvolgens een weense wals, een schuifelende chachacha en iets dat van ver op de macarena leek. En ook al waren mijn tongspieren lam van het lallen, ik kreeg een shot adrenaline toegediend waardoor ik me onsterfelijk waande. Meer nog, ik kon de adrenaline proeven. Brandende, zompige, grenzeloze adrenaline. In mijn verbeelding vlogen de gensters in het rond. Ik was blij te merken dat ook mijn tafelgenote de smaak te pakken had. Als bronstige minnaars op een hooizolder gingen we tekeer. Tot ze plotseling halt hield om enigszins retorisch te informeren of dit verliefdheid was. ‘Ik denk van niet’, zei ik duizelig. Meer pauze hadden we niet nodig om het tweede bedrijf van onze linguale marathon in te zetten.
Ik weet niet meer precies hoe lang we aan elkaar kleefden, maar het moet ergens tussen een half uur en een decennium geweest zijn. Onzichtbaar voor de andere stamgasten, had ik ondertussen onder tafel een flinke tent opgezet, ondanks het fameuze stuk in mijn kraag. In andere omstandigheden had ik die tent misschien wel wat laten luchten, maar openbare zedenschennis is nooit een hobby van ondergetekende geweest. Hoe dan ook was het overduidelijk dat wellust de romantiek knock-out had gemept. Maar daar hoorde ik niemand over klagen.
Na een eeuwigheid van orale fixatie begon het me vaag te dagen dat de muziek in het café was uitgezet. Tussen de kiertjes van onze wimpers zagen we de waard naast ons de stoelen op de tafels zetten. Met vereende krachten maakten we ons los uit een withete omhelzing, en met rode oortjes rekenden we af bij de heer des huizes. Toen hij ons het wisselgeld overhandigde, knipoogde de man grijnzend in onze richting. Op heterdaad betrapt, verlieten we het etablissement.
Buiten, in het schemerdonker van de ijskoude winternacht, bleven we even verdwaasd naar onze adem kijken. Woorden schoten mijlenver tekort. De stad was leeg en koud, maar wij waren warm en vol van opwinding. Arm in arm waggelden we naar het dichtstbijzijnde bankje, om daar zonder veel dralen onze dansles verder te zetten. Alsof we nooit iets anders gedaan hadden, overtroefden onze lippen elkaar met het ene nonverbale argument na het andere. Het vroor die nacht behoorlijk, maar wij zorgden voor ons eigen subtropische microklimaat.
Tussen alle kussen passeerde plots de klassieker ‘your place or mine?’ de revue. We slaagden er niet in om een zinnig antwoord op die vraag te formuleren. We wisten allebei dat een nachtelijke wandeling in de vrieskou nefast zou zijn voor de zo onverwachts tot ontbranding gekomen geilheid. We waren trouwens nog steeds stomdronken, en dan is wandelen sowieso geen evidentie. Mijn drinkebroer stond op van het bankje en kuste me teder op het voorhoofd. Heel even leek er een vleugje romantiek voorbij te waaien. Toen draaide ze zich om en wandelde de nacht in. Ik bleef besluiteloos achter, niet in staat om een geschikte slotzin te bedenken.
[kissing]
Subliem. Alle 6