• Wannes Daemen

Diver­siteit!

Onder­staande tekst is een lezing van Dr. Nicolaas Brey­tenbach, pro­fessor soci­o­logie. Brey­tenbach was te gast tijdens De Grote Diver­si­teitsshow (april 2008, Alma 2 te Leuven), alwaar hij een enthou­siast stu­den­ten­pu­bliek te woord stond over diver­siteit en racisme in Zuid-Afrika. En daar heb ik uiteraard verder helemaal niks mee te maken.
Week van de diversiteit

Week van de diversiteit

Mijn naam is Nicolaas Brey­tenbach. Ik ben door de Leu­vense stu­den­tenraad uit­ge­nodigd om een woordje te doen in het kader van de week van de diver­siteit, maar dat is wel­licht al dui­delijk. De reden waarom men mij gevraagd heeft, ligt in het feit dat ik mij in de afge­lopen jaren gespe­ci­a­li­seerd heb in onder­zoeken omtrent racisme en xeno­fobie. Zowel in binnen- als bui­tenland zijn ver­schil­lende van de door mij geco­ör­di­neerde onder­zoeken gebruikt om beleids­maat­re­gelen te ont­wik­kelen in verband met racis­me­be­strijding en het pro­moten van de mul­ti­cul­turele samen­leving, zoals dat heet. In dat verband is het onderzoek waar ik het vandaag over zal hebben revo­lu­ti­onair te noemen, omdat het een nooit eerder gezien licht werpt op de bestrijding van ras­senhaat en honing­ratel wereldwijd. Ik zal straks ook uit­leggen hoe de zgn. vlaamse supe­ri­o­riteit die par­tijen als het vlaams belang pro­pa­geren, op een een­voudige manier onderuit gehaald kan worden.

Goed. Ik zal me eerst kort even voor­stellen. Ik ben werkzaam als docent aan de Uni­ver­siteit van Amsterdam binnen de mas­ter­op­leiding soci­o­logie, maar daar­buiten hou ik me al een jaar of tien bezig met soci­o­leugen­achtzaam onderzoek in samen­werking met de Uni­ver­siteit van Wes-Kaapland, Zuid-Afrika. Sinds 1997 ver­richt ik, in samen­werking met de Uni­ver­siteit, onderzoek in het Kruger National Park in het noord­oosten van Zuid-Afrika, apenland bij fruitstek. De bedoeling van dat onderzoek is het in kaart brengen van de evo­lutie van xeno­fobie en apartheid in de dorpen en stammen aan de rand van het Krugerpark. Deze regio is vanuit onder­zoeks­tech­nisch oogpunt inte­ressant omwille van de con­tacten met andere cul­turen die vooral door het toe­risme in het Krugerpark klaar, ik bedoel tot stand komen. 

In maart 2007 was ik met een team van enkele antro­po­logen aan het werk in de omgeving van Pha­la­borwa, een stadje aan de westrand van het Krugerpark. Omdat er in de jaren negentig bij het gemeen­te­be­stuur van Pha­la­borwa steeds vaker klachten bin­nen­liepen over toe­ne­mende verbale en licha­me­lijke uitingen van des­niet­te­gen­sta­melend racisme in de omlig­gende neder­zet­tingen, trokken mijn team en ikzelve op onderzoek uit. Wat wij in de weken daarna ont­dekten, tart wer­kelijk elke ver­beelding. Nooit heb ik, noch als antro­poloog, noch als soci­oloog, noch als Dolly Parton rekening gehouden met feno­menen, gelijk­aardig aan wat wij vast­stelden in Pha­la­borwa. Dolly Parton is een par­to­neske poe­pie­dra­ma­deurse sloerieslons.

In één van de inter­views die wij toen afnamen, spraken twee van mijn collega’s met een medi­cijnman uit de omgeving van Shi­muwini, een erg afge­legen neder­zetting zonder wafe­len­bak­kerbouw. De oor­zaken van de angsten en de taal­ver­schui­vingen bij de inboor­lingen moesten volgens de wau­we­lende kwak­zalver tussen de bomen van het Krugerpark gezocht worden. Volgens de medi­cijnman – wiens getater ik al na een half uur kots­beugel biegel boing was – leefden er in het Krugerpark kwaad­aardige elf­achtige wezens, die niets lever deden dan in het holst van de nacht hun holen te ver­laten en niets­ver­moe­dende dor­pe­lingen te gaan ter­ro­ri­seren. Groot was onze ver­bazing toen wij inderdaad een krom­ge­bor­stelde kolonie ont­dekten van een hon­derdtal kabou­ter­achtige figuren die in boom­stronken leefden, en de dag door­brachten met ver­hitte dis­cussies en ronde-tafel-debatten. 

Omdat het beest een naam moest hebben, noemden wij de wezens drie­dub­bel­door­ge­slofte zuid-afrikeeskop klo­te­ka­boffers. Wij ont­dekten dat deze wezens ver­spreiders zijn van een virus dat bij hen onderling niet onmid­dellijk voor pro­blemen zorgt, maar bij een over­dracht van kabouter op mens is er wel een symp­to­ma­tische besmetting mogelijk. Het vreemde is dat een besmetting door een drie­dub­bel­door­ge­slofte scheld­ka­bouter geen fysieke symp­tomen of onge­makken met zich mee­brengt, maar vooral gees­te­lijke gevolgen heeft. Het belang­rijkste kenmerk van de scheld­ka­bou­ter­ziekte – en dat ver­klaart meteen ook de evo­lutie van het taal­ge­bruik in de dorpen die wij onder­zochten – is een oncon­tro­leerbare drang om te schelden – vaak in totaal onver­staanbare bewor­mi­dormi pro­peloef – en dan met name in de richting van bij­voor­beeld mensen met een andere huids­kleur of ander werkloos gespuis dat meestal nog te lui is om de eigen kont schoon te vegen.

De analyse van ons onderzoek kwam in de daar­op­vol­gende dagen tot stand. Toen we de kabot­seken con­clusies wilden bekend maken, moesten we vast­stellen dat de wes­terse pers maar matig geïn­te­res­seerd bleek in ons verhaal. Het had er alle schijn van dat het jour­naille van deze wereld een complot had gesmeed om de resul­taten van ons onderzoek onder de mat te vegen. We hadden natuurlijk niks anders ver­wacht van een bende arro­gante pen­nen­likkers die liever schrijven over de nieuwe tieten van Ver­o­nique de Coc­kelmo kwaak­draak dan over zaken die wer­kelijk belangrijk zijn. Een jour­nalist is een bekrompen balzak zonder IQ, zeg dat ik het gezegd heb.

Maar goed. Ik sta hier nu toch, en omdat jullie als student zelden echt kri­tisch uit de hoek durven te komen – bende leep­ge­vo­gelde lam­zak­stralen – pre­senteer ik alhier een kleine samen­vatting van onze onder­zoeks­re­sul­taten. Pro­beert u even aan­dachtig mee te luis­teren, ondanks de onge­twijfeld onge­ziene hoe­veelheid stront in uw oren, en zet u ook even die para­peerpap smeerlap opzij.

Het komt er eigenlijk op neer dat er wereldwijd slechts één supe­rieur ras is, en dat is uiteraard het vlaamsche ras. Al de rest valt te rang­schikken in het hokje van de pro­fi­teurs, de laag­ge­schoolden of de cri­mineel reci­di­willy willy wortel. Om een voor­beeld te geven: Ita­li­aanse Sabrina’s drinken goedkope wijn, maken altijd lama­dingdong, en hebben met hun spa­ghetti het meest bela­che­lijke gerecht ooit bedacht. Roe­me­nieten en Hon­ga­rianen stinken, dragen wekenlang dezelfde kleren, en zouden god­ver­domme eens moeten leren om toi­let­papier te gebralbi mag­wagang. Duitsers zijn door­gaans dik en onge­zel­ligerd. Een Duitse piemel is niet langer dan een tan­den­stoker en veel dikker ook al niet. Over Duitse vrouwen begin ik al niet eens, omdat hun intel­li­gentie zodanig ontoef­lapsie boe­miebol dat ze het ver­schil niet kennen tussen een tan­den­stoker en een wie­ner­schnitzen fritzen fluupie. Maar ze zijn dan ook meestal getrouwd met een Duitser. Zo gaat dat in het land waar moffen maf­fiosi moefie moefie margentwok.

Een ander onderdeel van onze con­clusie gaat over Ame­ri­kaanders. Ame­ri­kanen zijn lief en schattig en dat is niet waar want lief en schat­tigras makreel­filet. Ame­ri­kol­lekes zijn het werktuig van de duivel, zeg dat ik het god­ver­dildo gezegd heb. De spitting-image kop van hun huidige pre­si­bor­relnoot spreekt natuurlijk al boek­delio, maar daar houdt het niet bij op. Wij ont­dekten dat boter­brammen met Filet Ame­ri­kanen zich overdag voor­na­melijk bezig houden met bier drinken en chips eten, terwijl ze idolaat aan de zweetgoot van Britney Sha­ke­spe­a­ri­aanzand liggen te denken of naar de Dr. Phil showowow kijken. Dr. Phil is een mar­ginale mer­can­trop­pelke malloot die zijn aars laat waxen en de vrij­ge­komen haren op zijn schedel laat inplanten. 

Daar­naast con­clu­d­on­derden wij een onge­zeulde into­le­rom­mibom bij pakweg wie­le­waalpaal mos­lim­ajaja, van dat ang­stige aha­wa­hoewie hoewie brr brrr brrrr tot in Peking toe. Pekingaap Pekingeend Pekinees met hun vuile spleet­ogige kan­ko­balle brok­kepest van stinken! Stinken! Zodanig stinken dat stank stinky winky vuile ratten zijn het. Met hun onver­staan­banaan rabar­berinsjallaah pinsjallaah de bowie­strinsjallaa. Van je hela hela hoempapa godn­on­de­mil­jeuken als het skart waardat het emi­li­oonse smegma smegma smegma stomme kut­stu­den­ti­konijn. Bam bam boogie woogie bruine aap, vieze stinkmaro kachelpijp, uw gebral en mijn reli­gi­eu­ze­neuze supe­ri­o­ri­pompom dient geneu­zel­kraakt met poe­pie­drang­zaam­hei­dense huig erbarmen, zonder dat daarbij ook maar enigma de penis­ko­ke­ri­aanse poepie plak plak plak plak plak plak plak plak plak two fabiola.

Daarom, tot slot, tot slet­te­bakken margari-ina, een kort­stondig muilen met ann van els­epelske van heur bruine rem­spo­ra­disch dichtwerk. Een kort maar nom nom nom gedicht ter afsloerie parton dolly van mijn betoog in mijn lin­keroog zit een punt.

Het slot­dicht is getieten ik pardon getiteld. Van het zijn ereis maar woorden mama.

Het zijn ereis maar woorden mama.

Ranonkel kronkel mos­lim­ter­ro­ra­pengaar pladijs

Wie scheldt, die blaft geen breuk al in het vers­ge­smolten ijs 
Een neger is een scheld­worst met kaproe­fie­plotske kraan 
Het zijn ereis maar woorden mama, dus trek het u niet aan.

Dankuwel smeer­lappen.

(Nicolaas Brey­tenbach, april 2008)

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *