The history of kissing, part three: Het russische overspel
Het was een gure regendag in een onooglijk klein dorpje aan de rand van het Oeralgebergte. We zaten samen op een bankje in het kerkje waar we een maand lang als vrijwilliger aan de slag waren. We hadden – samen met een stuk of zes collega’s – getimmerd, geschuurd, geschrobd en geverfd. We waren jong, onbezonnen en idioot ver van huis.
De bedoeling was dat we met z’n allen vanuit het kerkje op de bus zouden stappen, richting treinstation. De trein zou ons via Moskou weer naar België brengen. Maar de bus die ons aan het kerkje zou komen oppikken, had – naar aloude russische gewoonte – een hele nacht vertraging, zodat we ons genoodzaakt zagen te overnachten in een achterkamertje van één van de kerktorens. Een bijzondere maar uiterst oncomfortabele situatie. Er stonden twee gammele bedden, en daar moesten we met z’n zessen, als sardientjes in een blik, de nachtrust zoeken.
Maar even terug naar dat bankje. We waren nog niet op de hoogte van de vertraging, en we maakten grappen over de vriendschap, het leven en blauwe smurfenverf. In de afgelopen drie weken had ik in haar een hechte vriend gevonden. Vaak zonderden we ons af van de groep om te wandelen, te keuvelen en te lachen. Ik was achttien en zij was vierentwintig. Dat is geen onbelangrijk detail, want er ging een vreemd soort aantrekkingskracht uit van het feit dat ze ouder was dan ik. Desondanks was er – tot op dat moment – geen haar op mijn hoofd dat eraan dacht om met haar iets te beginnen dat verder ging dan de vrolijke vriendschap die we hadden. Dat had misschien iets te maken met het meisje dat thuis in Vlaanderen op mij zat te wachten. Al moet ik eerlijkheidshalve bekennen dat ik dat meisje na drie weken nog zelden tegenkwam in mijn dagdromen.
En toen kreeg ik een zoen. Op het bankje in het kerkje, terwijl het buiten matroesjka’s regende, kreeg ik een onverwachte zoen. Het was een kleine, zachte kus van een halve seconde, maar de indruk die ze achterliet was even opwindend als onherroepelijk. Want hoewel er ergens in mijn achterhoofd een klein stemmetje ‘Vuile bedrieger! Overspelige klootzak!’ begon te brullen, ging ik met hangende pootjes mee in de plotse romantiek.
Toen kwam de dominee vertellen dat onze bus pas de volgende ochtend zou arriveren, en we werden met z’n allen naar het torenkamertje gestuurd. Dat ik daar samen met haar op een klein stukje van één van de twee bedden terechtkwam, zal wel geen toeval geweest zijn. Het voelde er koud, vochtig, en overbevolkt. Geen geschikte ingrediënten voor een intiem onderonsje, zou je denken. Maar ondanks de ellebogen van een derde vrijwilliger, ondanks de vochtige lakens en ondanks de sporadische kakkerlak slaagde zij er toch in om mij een warme omhelzing te ontfutselen. Ze was erg doortastend, en ik liet het mij op zijn zachtst gezegd welgevallen.
We sliepen die nacht weinig. Onze tongen dansten zich een ongeluk in het duister, en hielden daar niet mee op tot de zon opkwam. Dat we regelmatig een stomp kregen van de derde vrijwilliger in ons bed, kon ons niet echt deren. We waren immers jong, onbezonnen en idioot ver van huis. Dan krijgt privacy vaak een erg aparte invulling. Toen de ochtend kwam, en even later onze langverwachte bus, nestelde ik me op de achterbank in de warmte van haar armen.
Het was nog steeds guur en regenachtig, maar mijn lijf en leden bloosden. Om één of andere reden had ik een liedje van Rob de Nijs in mijn hoofd.
[kissing]
sweet sweet memories…
Malle Babbe. Dat heeft ook op mij een on-wis-bare indruk gemaakt. Ik was jong, jaar of zeven en een net iets oudere vriendin van een jaar of negen legde mij uit dat Malle niet haar voornaam was, meer een toevoeging. Dat nam de vraag niet weg: wie noemt zijn kind Babbe. Dan viel Noynourfe best mee. Lief dat ze mij wijzer had gemaakt. En, jawel, het werd zomer (zomer).