Ik ben Stephen Hawking niet zulle.
A: Poolt gij wel eens?
B: Pardon?
A: Of ge wel es poolt. Ge weet wel, poolen.
B: Oh. Gelijk snooker?
A: Ja. Nee. Ja, maar dan met minder ballen.
B: Ah.
A: Ik vind dat poolen nog plezanter kan.
B: Nog plezanter?
A: Ja, pas op, poolen is al plezant, zulle. Maar er ontbreekt nog iets.
B: Meer ballen?
A: Nee, niet meer ballen. Dan krijgt ge snooker.
B: Oh, ja. Wat dan?
A: Wel, ik vind dat er niet goed is nagedacht over dat spel. Poolen heeft dringend een upgrade nodig. Ge weet hoe een pooltafel eruitziet, he?
B: Groen met een laken en gaten aan de zijkant?
A: Juist. En dat laken vind ik maar niks. Ze zouden het moeten omdraaien.
B: De tafel?
A: Nee, niet de tafel. De ballen en het laken.
B: De ballen en het laken?
A: Ze zouden ballen moeten maken met een omhulsel van vilt – gelijk het laken – en de tafel zou bedekt moeten zijn met dat gladde spul waar de ballen van gemaakt zijn. Snapt ge?
B: Euh.
A: Vilten ballen op een gladde tafel.
B: Ja ja.
A: En dan de randen.
B: De randen?
A: De randen van de tafel. Die moeten ook anders.
B: Lager?
A: Nee, niet lager slimme. Dan vliegen uw ballen van tafel.
B: Oh ja. Niet goed.
A: Nee, niet lager dus. Maar wel van velcro.
B: Velcro?
A: Ja velcro. In Holland heet dat klittenband.
B: Ah ja. Ken ik.
A: Precies. Als ze de randen van die pooltafel met velcro bedekken, dan zou poolen echt te gek zijn.
B: Aha.
A: Ja, want als uw ballen van vilt zijn, en de rand van velcro, dan blijven uw ballen aan de rand hangen. Snapt ge?
B: Euh.
A: En dan is poolen echt veel plezanter.
B: Ook wel moeilijker, toch?
A: Ja, weet ik veel. Moeilijk kan toch ook plezant zijn?
B: Is waar. Maar.
A: Ik heb toch niet gezegd dat plezant ook makkelijk betekent?
B: Nee, maar.
A: Awel dan. Poolen moet plezanter.
B: Ja maar wacht.
A: Wat.
B: Ik snap nog iets niet.
A: Wat dan?
B: Die tafel.
A: Wat is van de tafel?
B: Ge zegt dat ge de tafel gaat bedekken met
A: Ik ga dat niet doen.
B: Oh?
A: Nee, ze zouden dat moeten doen om poolen plezanter te maken, maar ik ga dat niet doen. Ik weet niet hoe dat moet.
B: Nee.
A: Dus.
B: Dus.
A: Dat zeg ik.
B: Maar toch.
A: Toch wat?
B: Toch snap ik het niet. Dat spul waar die ballen van gemaakt zijn.
A: Vilt?
B: Nee, het eerste spul. Waar gij uw tafel van wilt maken.
A: Ik niet.
B: Nee nee, ik weet het. Ik bedoel dat spul waar ze volgens u de tafel van zouden moeten maken.
A: Ja. Dat gladde witte spul.
B: Precies. Dat spul.
A: Wat is daarmee?
B: Hoe heet dat?
A: Hoe heet wat?
B: Dat spul, dat witte spul. Wat is dat?
A: Dat weet ik niet. Ik ben Stephen Hawking niet zulle.
Ik heb mij vre-se-lijk verlikt, na het lezen van dit tête a tête.
Ik mis zo’n tekst, dat lezen van dit log, gevaarlijk is voor de gezondheid. Zoiets.