Mag dat?
A: Mag ik u tutoyeren?
B: Pardon?
A: Of ik u mag tutoyeren?
B: Mevrouw luister es, ik weet niet…
A: Of ik je mag zeggen
B: Hoe?
A: Of ik je en jij mag zeggen.
B: Of ge wat moogt zeggen?
A: Je. Tegen u.
B: Tegen mij.
A: Ja.
B: Wat dan?
A: Gewoon. Je en jij in plaats van u.
B: Maar wie bedoelt ge mevrouw?
A: Ik bedoel u meneer.
B: Ge bedoelt mij?
A: Ik bedoel u. Jij bedoel ik. Mag dat?
(stilte)
B: Dat mag. Gij moogt mij bedoelen.
Ah, heerlijk! Dit riekt naar een meer-dan-avondvullend spektakel.…