Hier staat een boomke
A: Kijk es.
B: Hmm?
A: Hier staat een boomke.
B: Sorry?
A: Hier staat een boomke.
B: Oh.
B: Daar ook.
A: Hmm?
B: Daar staat ook een boomke.
A: Dat is een struik. Dat is geen boomke.
B: Ah ja. Ge hebt gelijk.
A: Wist ge dat ik even oud ben?
B: Even oud?
A: Even oud als dat boomke.
B: Echt waar?
A: Echt waar.
B: Hoe oud zijt gij dan?
A: Dat zeg ik just. Even oud als dat boomke.
B: Jamaar. Ik kan toch niet rieken hoe oud dat boomke is?
A: Nee dat is waar.
B: Dus? Hoe oud is dat boomke?
A: Oh pardon. Dat weet ik niet.
B: Oh.
B: Vervelend.
A: Ja.
A: Misschien moeten we de jaarringen tellen.
B: Ah ja. Dat is een idee.
A: Dan moeten we het wel omkappen.
B: Zonde.
A: Tja.
B: Maar aan de andere kant.
A: Wat?
B: Zo erg is dat niet. Daar staat nog een boomke.
A: Dat is geen boomke. Dat is een struik.
B: Ah ja. Pardon.
Daar komt bij, u kunt die boom wel omzagen, maar als u het dan met een jaar of wat weer kwijt bent, wat dan?
Och, hoe schoon! Meer valt daar niet over te zeggen. Dat het toch zo schoon is!