Stenen (slot)
Toen ik weer wakker werd, lag ik terug in de bewaakte ziekenhuiskamer. Er stond nu ook aan de binnenkant van de deur een meneer op wacht, dus mijn privacy kon ik wel helemaal op mijn buik schrijven. Al zou dat niet gemakkelijk zijn, want ik kon niet aan mijn buik. Mijn armen waren vastgegespt met riemen en mijn benen hingen weer in die schrikbarende bevallingsbeugels. Er stond een constructie tussen mijn benen die mij het zicht op mijn klokkenspel en omstreken ontnam. Het was een donkerblauwe plastic container van een halve meter hoog, waarin allerlei kabeltjes en darmpjes verdwenen. God weet hoe het er onder de container uit zag. Het laatste wat ik me herinnerde was te gruwelijk om niet te verdringen. Dus dat deed ik dan maar.
Ik had honger. Ik vroeg aan de meneer op wacht of ik misschien iets mocht eten, maar dat bleek om een of andere reden niet toegestaan. Ik verzuchtte de ellende van mijn gedwongen opsluiting en vervloekte de steen in mijn nier. Al kon ik me dat onding al lang niet meer als een simpele steen voor de geest halen. De ellende die mij was overkomen en me waarschijnlijk nog te wachten stond, kon onmogelijk veroorzaakt worden door een simpele steen. De gespen rond mijn armen waren strak en koud. Mijn rechterarm sliep. Ik hoorde voetstappen op de gang en flarden van een gesprek. Ik vroeg me af hoe lang ik hier nog zou liggen en wat in godsnaam de bedoeling was van de container tussen mijn benen.
De gordijnen van de ziekenhuiskamer waren dicht, maar ze konden het zonlicht niet verhullen. Ik had geen flauw idee hoe laat het was, of welke dag van de week. Wanhoop maakte zich van mij meester. Ik wilde huilen, maar was te uitgeput. Aan de muur tegenover mijn bed hing een televisietoestel, maar daar had ik in deze toestand weinig aan. Slapen leek de enige optie. Ik sloot de ogen toen ik iets hoorde. Ik hoorde niksdadach tikm aar. Hah. k
Er kwam geluid vanonder de container. Een zacht kuchend geluid als van iemand die net wakker is na een lange nacht stappen en zijn stem tracht terug te vinden. Of dat maakte ik er van. Het zou sterk zijn indien er inderdaad iemand onder de container zat. Hoe dan ook zou het geluid me moeten verontrusten, maar ook daarvoor ontbrak het me aan energie. De meneer op wacht leunde stoïcijns tegen de muur. Hij leek niets te horen.
Behalve het vreemde geluid, werd ik een warmte gewaar. Alsof er onder de container een warmtebron in gang werd gezet. Ik voelde mijn lendenen en mijn liezen warmer worden, alsof ik gedeeltelijk onder een mediterrane zon lag. Erri sgeen medittteranzon sukkkel sukk. Ik cvoelde me loom wordd. Erg loom.
Minn gedachten leken te verwateren en ik slaagde er niet meer in om samenhangende dingen te. Onder de container werden de geluiden krachtiger. Het leek alsof er iemand met zijn nagels tegen de binnenkant schuurde, op zoek naar een of ander houvast of een uitgang. Ondanks mijn zwakte, en aangevuurd door de complete immobiliteit, maakte angst zich van mij meester. Er werd nu tegen de binnenkant van de container gebonkt. Ik begon om hulp te roepen, en de meneer op wacht begon ongemakkelijk heen en weer te schuifelen. De container schudde heen en weer. Ik riep dat ze me godverdomme moesten losmaken, maar de meneer op wacht holde met bezweet voorhoofd de gang op. Ik bleef alleen achter met een bonkende en schuddende container tussen de benen. Tcona geen cdontainr man. Stopp me tbrllen brullen hemlpt niet, dacht ik. Dat dacht ik dat ik het dacht. Ik wist niet meer wat ik dacht geen leesteken
De meneer op dacht wat ik wacht vanonder de damp uit de container. De draadjes en slangetjes gingen trillen en uit elk gaatje en elke kier kwam rook. Het werd nu heel erg warm, haast ondraaglijk. Ik snokte en rukte om de gespen rond mijn armen los te wrikken, maar het mocht niet baten. Tuurlijk mag het niet baten lul. Godverdomme lig stil. Hou je bek. Smeerlap. Lang genoeg geduurd hier
Ik probeerde td onthoud of wacht de meneer te registreren ja dat is het registreren wat er gebeurde ging plots moeizaam. Alsof iemand het van me ove. Ja eindelijk. Dat het tijd werd. Caontainer breekt open. Aan de bovenkant bleek een naad in het plastic te scheuren. Eindelijk. Lucht. Licht. Godverdomme. De randen van het plastic schuurden langs mijn huid. Met vereende krachten wurmde ik me naar buiten, onderwijl een hele hoop darmpjes losrukkend. Ik hing vol met pleisters en mijn rug bleek geïnjecteerd met een infuus. Ik trok het los en voelde een koude rilling over mijn ruggengraat rollen. Ik ging op de container zitten en prutste voorzichtig alle pleisters los.
Op het bed onder de container lag een man. Zijn armen waren vastgegespt en zijn benen lagen in metalen beugels, links en rechts van de container waar ik zonet uit ontsnapt was. De man sliep. Hij ademde zwaar en zweetdruppels liepen van zijn slapen. Ik porde tegen zijn been, maar hij reageerde niet. Ik trok het laatste pleistertje van mijn arm en bleef nog even zitten om mijn kieuwen schoon te likken.
Daarna stond ik op. Ik sprong van het bed en liep naar het raam. Toen ik de gordijnen opentrok, stroomde het zonlicht naar binnen. Opgelucht deed ik een raam open en klom op de vensterbank. Ik keek nog even achterom naar de slapende man op het bed. Toen vloog ik naar huis.
Meesterlijk! Yuri, auteur van fijne kortverhalen?
En van een vliegbrevet waarschijnlijk weer geen sprake, neem ik gemakshalve aan. Laat staan dat u een helm droeg, heer Maanzand, toen u uw vensterbeslissing uitvoerde. Het syndroom van Icarus is al menig niersteenpatiënt noodlottig geworden. Het eiland Ikaria in de Icarische zee begint dan ook al aardig vol te liggen.
gij droom t raar ze maat!
Fantasie is een meesterlijk middel!