• Wannes Daemen

U wordt gefilmd

Het is vier uur ’s nachts. Ik wandel over de Leu­vense Oude Markt. Ik heb net – na een uit de hand gelopen feestje – een kingsize kip kebab naar binnen gewerkt, ter ver­sterking van de door drank en ver­moeidheid afge­pei­gerde inner­lijke mens. Ondanks het vroege uur heb ik nog geen zin om de bedstee op te zoeken, wel inte­gendeel. De adre­naline pompt door mijn aderen en ik heb het gevoel dat ik drie dagen zou kunnen doorgaan. 

Plots wordt er naar me gezwaaid van op een ter­rasje. Dat valt nogal op, omdat er verder niet veel volk te zien is op dit uur van de nacht. Hier en daar ligt een junkie uit te jeuken in een por­tiekje, en een dron­kelap kotst gemoe­delijk enkele fietsen onder. In een zij­straatje is – afgaande op de beest­achtige geluiden en het gegil van een stu­dente eerste-kan – de zoveelste gang-rape aan de gang. In de verte hoor ik enkele schoten. Wel­licht een afre­kening in het milieu van de Indo­ne­sische maffia.

De man die naar me zwaait heet Ngubo. Hij is geboren in Burkina Faso, maar wilde hier in Vlaan­deren goud­aders aan­boren, en is een nacht­win­keltje begonnen. Ik ken hem al langer dan vandaag. We hebben nog samen extreem-linkse leuzen op de muur van Leuven Cen­traal gespoten, en achter de kiosk in het stadspark hebben we regel­matig samen heroïne gedeald.

Ngubo gebaart me naar zijn tafeltje en stelt me voor aan twee vrienden, Risjaar en Rafi. Rafi ken ik niet – ver­moe­delijk indisch – maar Risjaar is een oude bekende. Ik kan niet zeggen dat hij ze nog alle vijf op een rijtje heeft. Hij staat regel­matig op een hoek van een straat vanuit zijn lange regenjas niets ver­moe­dende voor­bij­gangers toe te preken. Dat is preken, en niet spreken, want Risjaar spreekt sinds het Inter­bellum alleen nog maar in Sja­maanse tongen en oude heksenspreuken.

Maar goed, ik schuif me bij aan het tafeltje. Ngubo stelt me half­slachtig voor aan Rafi, die geen woord Neder­lands spreekt en dui­delijk zwaar aan de speed zit. De drie kerels blijken net van het politie-bureau te komen, waar ze hebben mogen uit­leggen hoe het lijk van de twaalf­jarige dochter van een voor­aan­staand schepen in de Dijle is terecht­ge­komen. Bij gebrek aan bewijs­ma­te­riaal moest men het drietal echter laten gaan.

Het wordt me al vlug dui­delijk dat Ngubo erg kwaad en slecht­gezind is, en waar­schijnlijk een flinke oppepper kan gebruiken. Ik bestel biertjes en een portie gemengd voor het gezel­schap, en probeer hen op te mon­teren. Rafi blijkt geen salami te eten, dus dat valt enigszins in de ver­keerde aarde. Risjaar begint echter als een gek het kom­metje mosterd leeg te likken, en zijn blik ver­andert van duivels naar ik doe vandaag mijn plechtige com­munie. Ngubo is zwijgzaam en moppert. Hij heeft dui­delijk geen vrienden in het Leu­vense politie-korps.

Wanneer men ons plot­seling diets komt maken dat het terras gesloten wordt, en we ver­zocht worden andere oorden op te zoeken, wordt het Ngubo allemaal te veel. Hij begint in onver­staanbare Bur­kinese voodoo-klanken te brullen, en slaat de ver­moeide dienster met een stoel de schedel in. Ik schrik van deze plotse opstoot van nach­te­lijke agressie en probeer de gefrus­treerde ziel in te tomen. Er staat schuim op zijn lippen.

Plots krijg ik een idee. Ik heb in mijn prille puberteit regel­matig stand­beelden en openbare kunst­werken gevan­da­li­seerd, en de kick die ik voelde bij het uit­oe­fenen van die hobby schoot me plot­seling door het bloed.

«Laten we iets kapot maken», zeg ik tegen Ngubo. Er ver­schijnt een glimlach op zijn gezicht. Zelfs Risjaar en Rafi blijken erg geïn­te­res­seerd in de vage omschrijving die ik voorstel. Ik counter de vra­gende ogen van het drietal met een wel­ge­mikte blik in de richting van het stand­beeld van de kot­madam, in het midden van de Oude Markt. Meer hebben ze niet nodig.

Als een dui­veltje uit een doosje holt Risjaar richting kot­madam, onderwijl zijn regenjas afgooiend, en voor we goed en wel beseffen wat hij van plan is, staat hij – met ver­ba­zing­wek­kende pre­cisie – het metalen hoofd van het stand­beeld onder te zeiken. Dat is het start­schot. Rafi neemt een los­lig­gende kassei in de handen, en begint als een bezetene de metalen tieten van het kunstwerk te bewerken, waarbij de wel­ge­mikte zeik­straal van Risjaar hem blijkbaar niet kan deren. Ngubo krijgt dui­delijk ook de smaak te pakken bij het zien van zoveel spel­plezier. De spuitbus witte verf die hij immer op zak heeft, komt van pas. In een wel erg comic sans aan­doend let­tertype spuit hij Toback stinkt – met één b – over het bankje en de onplooibare jurk van de kotmadam.

Aan­ge­vuurd door die opstoot van uit­ge­laten vreugde, kan ik niet blijven stil­staan. Ik kijk rond of ik ook ergens zo’n kassei kan vinden, als ik een sirene hoor aan­zwellen. Vanuit de vier hoeken van het markt­plein komt een colonne blauw-gestreepte combi’s aan­ge­scheurd. De antieke gevels worden gekleurd door het schijnsel van de zwaai­lichten, en uit een megafoon schellen agres­sieve kreten, zoals alleen flikken ze kunnen produceren.

Bij de onver­mij­de­lijke arres­tatie die volgt, wordt Rafi jam­merlijk neer­ge­schoten. Het feit dat hij zijn kassei door de voorruit van één van de combi’s keilt, kan daar iets mee te maken hebben. Risjaar, Ngubo en ik zelf worden hard­handig geboeid en voor verhoor en een lang­durig ver­blijf in een cel weg­ge­voerd. Het zal waar­schijnlijk nog een hele tijd duren voor we gezellig met onze kont op een terras kunnen onder­uit­zakken, en in het kader van een veilige en vre­de­volle samen­leving is dat wel­licht maar goed ook.

Wat een gerust­stelling, die camera’s op de Oude Markt.

Lees in dit verband ook Tamara wordt 18

5 reacties

  1. Marre schreef:

    Is dat den Risjaar met de baard en de “ik-probeer-mijzelf-te-wurgen” tique-nerveux?

    Zo ja, ik weet waar hij woont.

  2. urbainalpain schreef:

    Benevens een (alweer) leuk verhaal hebt u hier ook een prachtige nieuwe stek, heer Maanzand. Wegens werk­zaam­heden aan mijn trottoir ben ik heden niet in de moge­lijkheid om erg lang te rea­geren wat natuurlijk dadelijk een flink stuk scheelt in tijd. Tijd en ruimte zijn, zoals u onge­twijfeld weet, feno­menen die mij geweldig boeien en waar ik in normale omstan­dig­heden al vlug een boom kan over opzetten. Maar er is dat trottoir, er zijn die werken en er is die onmen­se­lijke hitte! Later meer over deze uit­zon­der­lijke temperaturen.

    Mijn gloedhete adem is als pekel op een haring,
    mijn groet bescheiden…

  3. Yuri schreef:

    @ Marre: That’s him indeed. Ik weet ook waar hij woont, niet ver van mijn eigen stek namelijk. En hij laat scheten die ene W.Bush tot Code Red zouden doen overgaan. Maar verder een sym­pa­thieke vent.

    @ Urbain: Wederom dank voor uw schone woorden en het aller­beste met uw trottoir. Moge uw hete adem de werk­zaam­heden op hitsige wijs begeleiden…

  4. Stefanie schreef:

    wat meot ik zeggen?

  5. Yuri schreef:

    Je meot helemaal niks zeggen.
    Je mag ook gewoon een dansje deon.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *