Sleeën (01)
Ik zag je huppelen van vriend naar vriend. Je huppelde als een goudvis in een vers aquarium. Voor zover goudvissen huppelen kunnen. Je zag er zo mooi uit. Zo ongelooflijk ontwapenend charmant. Ik voelde me ontwapend, dat in elk geval. Gecharmeerd ook. Als man tegenover een vrouw moet je soms – vanuit biologisch oogpunt – de illusie sterk houden dat je gewapend bent. Dat je zonder verpinken het bos in kan trekken om een paar konijnen te schieten. Of – dat hangt van de aard van het vrouwelijk gezelschap af – dat je zonder verpinken je bazooka kan bovenhalen om die witte prinses een enkele reis Extasië door het lijf te knallen. (Ik ben meer een man voor konijntjes, maar dit terzijde. Ik wil geen reclame voor mezelf maken.)
Maar jij ontwapende me dus. Een groot geluk dat ik al gegeten had en dus niet meer het bos in moest, maar mijn maag dartelde wel wat heen en weer na de aanraking van je ogen. Je ogen je ogen de spiegels van je ziel. Als dat zo is, dan weet ik nu al dat ik het begrip spontane zelfontbranding een nieuwe betekenis zal geven als ik er ooit toe kom een stukje van je ziel te proeven. Een stukje maar – een klein ietsiepietsie konijnestukje. Een stukje achter je ogen. Een klein stukje van een klein konijnemeisje.
Je huppelde van vriend naar vriend. Het was je verjaardag en je kreeg pakjes. Als volleerde gastvrouw bleef je vaak rechtstaan om op elke vriendschappelijke vraag te kunnen antwoorden met een spontane fysieke verwelkoming. Wat moeten je vrienden gelukkig zijn. Ik zou gelukkig zijn, dat staat vast. Er was een pakje met een set cocktailglazen. Een dwaas en ongeïnspireerd kado waar je hoe dan ook – hoe kan het ook anders? – blij mee was. Jij blij en de schenker blij. Ik ook blij want ik zag jij blij. En je bukte een beetje om het kado uit te pakken. Ik nog blijer omdat jij zo blij bukte. Blij bukken maakt mensen blij. Mij in elk geval.
Ik weet nooit goed hoe ik zoiets moet uitleggen aan een buitenstaander (een buitenstaander is in dit geval iedereen die geen man is), maar het gebied – de driehoek zo je wil – die zich uitstrekt van de basis van een vrouwenhals tot zo’n tien, vijftien centimeter lager is het mooiste wat er bestaat. De sensuele kromming van het kleine putje onderaan midden de hals (is daar een naam voor?) is een voorafspiegeling van elke lager gelegen glooiing. Ik word er draaierig van. Die immer tot de verbeelding sprekende draaikolkende damesdriehoek, de sluwe schaduw van de slipzone tussen linker- en rechterborst. Genadeloos glooiende gletsjer. De duizelingwekkende diepgang van een décolleté. Ik wou dat woord niet gebruiken omdat het me aan de mufheid van middeleeuws frans huispersoneel doet denken, maar er zit wel wat in. Meestal zit er wel wat in. U begrijpt wat ik bedoel.
En toen moest jij zonodig bukken. Over de tafel hangen. Het kado werd van waar ik zat plotseling compleet bijkomstig. Jij pakte niet alleen je kadootje uit. De analogie tussen je topje en geschenkverpakking deed mijn fantasie plots op hol slaan. Ik zag strikjes overal. Sterretjes en strikjes. Voor elke gletsjer tien. Een gouden lint voor elke helling. Duizelingwekkende diepgang in een doosje. Ik wilde je uitpakken, elk strikje losmaken en blij zijn met wat ik vond en kinderlijk verwonderde blikken werpen op de inhoud van dat wat me – jammer genoeg – soms aan middeleeuws frans huispersoneel doet denken. Ik zeg soms. Niet altijd. Niet toen jij je bukte. Toen stond mijn hoofd helemaal stil, de blik vastgeroest en de buik op oneindig.
En toen moest ik aan sleeën denken.
Ik probeer te raden wat verpinken is.
Kennelijk verblikken of verblozen. Of zoiets.
Nou, en daar dacht ik dus aan.
Met de buik op slot.
Haal dat slot van je buik
en ruik
de hijgende angst van de hazen
de weeë geur van de huid
die zich sluit
als een strak gordijn
om verweerde begeerte
de kruimels
het desem in uw schoot
het avondrood.
aaaah…
wat deed dat deugd, na al die rust!
thomas is een dief! hij neemt me de woorden uit de mond
Dat van die 15 centimeter, dat van dat putje… Ik heb dat nu ook al altijd gehad…
Nou!
Die 15 centimeter ligt bij mannen aan de onderkant van hun rug, met wat geluk een verticaal beekje bovenop de ruggengraat van nek tot kont en onderaan twee puntjes, aan elke kant één.
Mm.
Na vier jaar weet u het vast al, maar kennis kan nimmer te laat gedeeld worden. De sensuele kromming van het kleine putje onderaan midden de hals heet supersternum, of als u het zichzelf moeilijk (of waarlijk poetisch) wilt maken: ucipitalis mapilaris.