• Wannes Daemen

Mijn naam is haas

Mijn naam is haas, denk ik en ik zeg neen danku. De vraag die eraan voor­afging was of ik wilde bij­dragen aan een of andere mili­eu­be­wuste orga­ni­satie die zich bezig­houdt met de instand­houding van wat er nog over blijft van het Ama­zo­newoud hier ver vandaan. Als de zon schijnt en Kriek Lin­demans is zowat het enige waar ik aan kan denken, dan kan het hele Ama­zo­newoud wat mij betreft de boom in. Ook al is het niet niks om een com­pleet woud de boom in te wensen, doe ik het toch. U kan ook gewoon een petitie onder­te­kenen, meldt de groene jongen mij terwijl ik al schoor­voetend het hazepad betreed. Ik wil helemaal niks onder­te­kenen, denk ik. Voor je het weet heb je een ver­stands­hu­welijk aan je been met een of andere argen­tijnse huis­sloof die het niet meer kan aanzien hoe de horizon achter haar huisje steeds kaler wordt. Mili­eu­be­wustzijn is één, maar er anderen mee lastig vallen is iets helemaal anders. En al zeker als de zon schijnt.

Alle argen­tijnen, alle huis­sloven en alle bomen de boom in. Zo. Dat doet deugd. Ik wandel rustig verder na bin­nens­monds Green­peace en aan­ver­wanten ver­vloekt te hebben en het duurt niet lang of ik zak onge­ge­neerd onderuit in een stoel aan een tafel op een terras waar al sinds de oerknal Kriek Lin­demans wordt geschonken. Ik bestel er meteen drie en maak met twee daarvan twee kort­ge­rokte voor­bij­gangers gelukkig. Uit dank­baarheid en ook wel omdat het te warm is om te shoppen, zakken ze onge­ge­neerd onderuit in een stoel aan de tafel waar ik zonet heb besloten er de eerste vier uren niet meer van op te staan, tenzij dan voor een even­tuele sani­taire stop. De twee grieten blijken alletwee Griet te heten, geen onder­broek te dragen en weg­ge­lopen te zijn uit een oude column van Herman Brus­selmans. Hun glas is nog niet half leeg of mijn sexueel voca­bu­larium is aan­gevuld met tien­tallen nieu­wig­heden die mijn oren rood maken en mijn hoofd draaierig. Als ik beweer dat ik het niet zo moet hebben van kort­stondige ero­tische avon­turen, maar veeleer roman­tisch en wel­haast mid­del­eeuws poë­tisch door het leven struin, moeten Griet en Griet har­telijk lachen en bekijken ze mij alsof ik net heb gevraagd waar de kindjes eigenlijk vandaan komen.

Dit gaat de ver­keerde kant op, denk ik. Indruisend tegen mijn vorige besluit om wortel te schieten op dit terras, sta ik op om mijn verhaal van een onver­wachte en literair ver­ant­woorde wending te voorzien. Een wending die niet geba­seerd is op vrij­blijvend geflirt met kort­ge­rokte Grieten, maar veeleer aan­leiding kan geven tot zomers gefi­lo­sofeer over de zin van een leven en later even­tueel zal uit­monden in een belang­rijke lite­ra­tuur­prijs. Ik haal mijn por­te­feuille boven om de kas van meneer Lin­demans te spijzen, maar de lin­ker­griet beweert langs haar neus weg dat het al weer veel te lang geleden is dat ze deel uit­maakte van een tri­ootje. Dan duwt ze me met haar blik terug in mijn stoel en vraagt de rech­ter­griet of ze ook zo’n onbe­vre­digbare jeuk heeft. De rech­ter­griet ant­woordt beves­tigend en voegt eraan toe dat ik die jeuk met veel plezier dub­bel­zinnig mag inter­pre­teren. Ik zeg dat ge moet krabben waar het jeukt en daarmee kelder ik meteen de ver­heven pro­za­ïsche ambitie waarmee ik deze ver­telling begon. Ik doe nog even heel hard mijn best om Karl Marx te citeren en ik mompel dat ik van Kriek Lin­demans altijd heel frigide word, maar het is te laat.

Voor ons scheurt de straat met een don­derend gekraak in tien­tallen kloven uit elkaar. Hon­derden tro­pische planten en boom­soorten stoten zich met roe­keloze voor­uitgang vanuit de grond naar de hemels­blauwe lucht. Takken en lianen groeien met een dui­ze­ling­wek­kende snelheid in alle rich­tingen. Muren en daken worden over­woekerd door klimop en aan­ver­wanten, en de tem­pe­ratuur en de voch­tig­heids­graad stijgen zien­derogen. Het wordt te warm voor kle­der­dracht. Het duurt niet lang of Griet en Griet zitten zoals god hen bedoeld heeft naast mij en stallen zonder schroom hun instru­menten voor mij uit. Ik probeer alsnog de apo­logie van Socrates voor te dragen, maar ik word in de rede gevallen door een drie­koppig argen­tijns huis­slo­venkoor dat meer­stemmig en topless van tussen de struiken tevoor­schijn komt. De rech­ter­griet par­keert een van haar pas ont­snapte borsten op mijn schouder en vraagt of ik asje­blief even wil krabben, want de jeuk wordt nu echt ondraaglijk.

Ik doe mijn best om de hitte het hoofd te bieden, en met ver­eende krachten zoek ik naar een restje politiek gepa­laver of een ver­geten weten­schap­pelijk onderzoek in mijn ach­ter­hoofd, maar ik kan alleen maar kwijlen. Ik vecht tegen de geë­ro­ti­seerde ondergang van mijn lite­raire doel­stel­lingen, maar helaas.

De lin­ker­griet giet haar Kriek Lin­demans over haar ranke ron­dingen en vraagt of ik geen dorst heb. Ik probeer mezelf wijs te maken dat ik vandaag al genoeg gedronken heb, maar helaas.

Het drie­koppig huis­slo­venkoor zet Sexual Healing van Marvin Gaye in en de grijp­grage grieten schurken onge­ge­neerd tegen mijn flanken. Ze vragen of ik zin heb om met z’n drieën een nieuwe soort op de wereld te zetten en likken aan mijn oren tot ik ster­retjes zie. Ik probeer nog gauw te bedenken wie de eerste nobel­prijs voor lite­ratuur ook weer in de wacht sleepte, maar helaas.

Mijn naam is haas.

2 reacties

  1. mis schreef:

    je weet wat ze zeggen: haas-tige spoed..
    schoon!

  2. ons moe schreef:

    dat was niet mis doe zo voort

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *