Leeg
Er zit een leegte in mij, die af en toe de kop opsteekt. Een leegte is iets wat er niet is als het er is, denk ik wel eens. Maar mijn leegte is er altijd. Ook als ze er niet is. Dat is de essentie van leegte. Er niet zijn. Meestal merk ik niet eens dat ze er is, maar als ze plots de kop opsteekt, of een belletje doet rinkelen, dan merk ik het wel. Dan denk ik fuck daar heb je die leegte weer. En dan wil ik vullen. Dan ga ik hardnekkig niks doen, omdat ik vermoed dat je leegte alleen maar kan vullen met meer leegte. En daar ga ik dan over schrijven. Dan heb ik het gevoel dat ik niks schrijf – het gaat over leegte – maar toch verschijnen er letters achter elkaar. En dan krijg ik de indruk dat ik de leegte wegwerk, terwijl ik ze alleen maar groter maak. Want elke letter die ik uit mijn hoofd en mijn hart naar buiten stuw, die maakt de leegte in mij groter. Maar toch ook weer niet, want ik kan mijn letters herlezen. En mezelf ermee vullen. En denken dat er op de hele wereld niemand behalve ikzelf is, die mijn letters de moeite waard vind. Dat is het minderwaardigheidscomplex dat gepaard gaat met leegte. Want wie leeg is, is niet vol. En er is niemand zo leeg als ik, dat staat vast. Ik leeg mezelf tot er niks meer over is, en dan vul ik de leegte met mezelf. En zo blijf ik bezig. Tot de groote onbekende schilder in mezelf zegt dat het zo mooi geweest is, en dan ga ik wat wandelen. En meestal helpt dat wel.
Dan vraag ik me wel eens af: halfvol of halfleeg?
Ehm. Dan moet je eerst eens kijken wat er nog in de fles zit…
Gunst.
M’n lieveke toch!
Wandelen is goed. Ga maar veel wandelen.
Dat wandelen, dat heb ik dus ook. Dan trek ik fluks mijn bergbottines aan en begeef me landinwaarts alwaar een resem uitdagingen mij wachten. In mijn gedachten zijn mijn tochten immers schier eindeloos. De werkelijkheid is helaas anders.
Ik stap van de Barthelsstraat (250m) via de Kleine Kerkhofstraat (320m) naar de kerkhofmuur alwaar ik buiten adem mijn eerste sigaret opsteek. Ik dien mij dan een wijle te zetten. Voor dergelijke inzinkingen zijn aldaar banken voorzien. Vanop één van die banken (de derde om precies te zijn) kun je via een spleet in de kerkhofmuur de graven gadeslaan.
Ik weet niet of het hier een aangeboren kwaal betreft maar als ik twee tellen een graf gadesla dan lig ik aan het eind van die tweede tel zelf ook altijd al zo’n beetje in dat graf. Dat is mijn leegte straks, zo’n graf.
Helemaal in de ban van mijn komende stilte krijg ik mezelf met geen stokken meer vooruit. Ik bel mijn vrouw en ze pikt me op aan mijn bank. Ze brengt me thuis alwaar ze kalmerende thee voor me maakt.
Later, in mijn bed, lig ik dan nog uren te piekeren over het feit hoeveel volk er op mijn begrafenis zal zijn.
Aan een haak hangen mijn bergbottines tot zich een nieuw wandelavontuur ontplooit.
Ik denk ook wel eens hoeveel volk er op mijn begrafenis zal zijn. Suppose you gave a funeral and nobody came (© Carter USM).
Wat is er nou belangrijk aan de mensen die op je begrafenis komen,ik denk dat je zelf wel zal weten wie om je geef en meer dan dat is toch niet belangrijk. het is geen restaurant wat vol moet komen te zitten
Hahahaha! Dat moet zowat de minst voor de hand liggende metafoor in het universum zijn…