Complot
Ik slaap op het gelijkvloers. Ik werd afgelopen nacht op een ontiegelijk uur gewekt door twee dronken vriendinnen die het nodig vonden aan mijn raam te staan balken over hoe Bart haar had willen trakteren maar niet genoeg geld bij zich had en andere puberale onzin. Alsof er een bordje aan mijn raam hangt met Hier is het gezellig keuvelen, vooral ’s nachts.
Toen de kwebbelkonten eindelijk verdwenen waren, begon de centrale verwarming vreemd te doen. Kraken en kreunen. Ik dacht eerst dat er op de verdiepingen boven mij iemand luidruchtig genomen werd op de vensterbank, maar de duur van het spektakel deed me uiteindelijk toch besluiten dat het één of ander mysterieus oude-gebouwen-metaal-moeheid-verschijnsel moest zijn. Het hield niet op en ik wist niet wat de oorzaak was. Moegetergd toog ik met mijn deken naar de sofa en trok de slaapkamerdeur achter me dicht. Uiteraard in de stille hoop dat niet alle verwarmingstoestellen in huis het die nacht nodig vonden mijn reeds behoorlijk ten top gedreven paranoia aan te zwengelen. Na een kwartier – ik vertrouw die rotdingen voor geen haar – besloot ik er van uit te gaan dat het loden gevaarte naast de sofa mij met rust zou laten. We waren ondertussen bijna anderhalf uur verder.
Ik begon net in slaap te vallen toen ik gestoord werd door een vervelend doch o zo herkenbaar zoemgeluid. Inderdaad. De eerste lentemug. Ze had het hardnekkig gemunt op mijn hoofd, het enige bereikbare leeg te zuigen lichaamsdeel. In andere omstandigheden zijn mijn wangen meestal erg geïnteresseerd in nachtelijke tactiele aandacht, maar iets zei me dat dit niet het soort aandacht was waarnaar ik zocht.
Soms zou je de hele wereld bij elkaar willen brullen.