Bedding
Ik lig samen met enkele honderden van mijn soortgenoten op ons favoriete plekje in de zon. Het is exotisch maar draaglijk warm en ik laat mijn schedel glimmen in de zon. We zijn kort van stof, ik en mijn soortgenoten. Het is rustig en ik geniet van het aangename contrast tussen mijn opwarmende bovenkant en de koelte van mijn onderstel – daar waar de zon niet komen kan. Soms, als het hard regent, stijgt het water dat ons omringt en worden we op verkwikkende wijze gepolijst door de frisse en klaterende stroming. We laten het ons gedwee geworden.
Ik heb ooit andere tijden gekend. Lang geleden – ik spreek van miljoenen jaren terug – lag ik te bakken in een verschroeiende en beenharde woestijn-hitte terwijl het zand als honderden kleine mesjes mijn flanken schuurde. Maar nu heb ik het veel beter. Een rivierbedding is een gedroomde habitat voor een steen als ik.
Ik lig rustig wat te mijmeren, en keuvel sporadisch met mijn goede vriend Pierre, die enkele centimeters verderop ligt. Plots voel ik een pezige omarming. Het wordt donker om me heen en ik word omhooggetild tot een voor mij hallucinante hoogte. Een eeltige hand wrijft het zand van mijn schedel en klemt me stevig vast. Zonder enige waarschuwing word ik als een pijl uit een boog de rivier in gekatapulteerd, zo’n vier meter ver. Ik voel de warme wind genadeloos langs me heen suizen, en met een harde klap kom ik op het koude wateroppervlak terecht, vanwaar ik weer de hoogte word ingestuurd, om even verder weer onzacht met de rivier in aanraking te komen, en weer als een goedkoop stuk speelgoed verder te botsen. Dat gaat zo enkele meters verder tegen een duizelingwekkende snelheid, totdat de oppervlaktespanning mijn gewicht niet meer dragen kan, en ik onherroepelijk in de donkere diepte van het water verdwijn, om daar – ondersteboven nota bene – tussen onguur grind en slijmerige groene algen terecht te komen.
Misschien was ik toch liever een baksteen geweest.