Sprook (1)
Ik wandelde gisteren door het bos. Om een beetje te verluchten ga ik regelmatig in het bos wandelen. Ik wandel dan zomaar wat aan, zonder echt te weten waar naartoe. Vaak gebeurt het dan dat ik verdwaal. Heel erg of maar een beetje, dat hangt er van af. Gisteren wandelde ik door het bos en ik verdwaalde een beetje. Ik kwam aan een beekje en bukte me om wat te drinken. Het water smaakte naar limonade en ik vond dat een beetje vreemd. Toen ik weer opstond zag ik in de verte tussen de bomen een klein huisje staan. Op de achtergrond meende ik een zacht schuivend geluid te ontwaren, als van een spade die in de grond wordt gestoken. Ernstig getroubleerd door al deze verwarrende gebeurtenissen, en nieuwsgierig naar een samenhang, stapte ik over het beekje in de richting van het huisje. Het duurde niet lang of ik bevond me op enkele meters van de voordeur. De voordeur was helemaal gemaakt van peperkoek. De gevel en het dak van het huisje bestonden uit allerhande divers snoepgoed, dat echter door wind en regen veel van zijn aantrekkingskracht had verloren. Hier en daar waren grote happen uit vensterbank of dakgoot genomen, als enige tekens van een tijd waarin het huisje er nog werkelijk lekker moet uitgezien hebben. Want toen ik er voor de deur stond, was de versheidsdatum zonder twijfel reeds lang overschreden. Zonder angst stapte ik verder en klopte aan. Ik hoorde duidelijk iemand traag schuifelend opstaan en voetstappen kwamen tergend langzaam maar onzichtbaar in mijn richting. Na wat wel een eeuwigheid leek, ging de deur open. Voor mij stond een oud vrouwtje met een bochel en een wrat op haar neus van een grootte die me deed twijfelen of het niet gewoon haar neus was, en als ik niet beter wist, zou ik gedacht hebben dat ik met een echte heks te maken had. Maar dat was gelukkig niet het geval. Met een vermoeide maar gezwinde beweging greep ze me bij mijn nekvel en beet mijn keel over, waarna ze me in stukken hakte en in een grote pan gaar kookte met wat prei en wortelen. Daarna at ze me op.