Avocado
De wondere wereld van de advocatuur. Het blijft me verbazen. Zonder advocaten zou onze democratische maatschappij waarschijnlijk in anarchistische chaos verzanden, maar ik kan voor mezelf toch weinig redenen bedenken om advocaten een warm hart toe te dragen. Dat heeft er ongetwijfeld mee te maken dat ik nog nooit een advocaat met een warm hart ben tegengekomen, en in die zin zit ik waarschijnlijk met een vooroordeel. Maar what the hell, het is een vooroordeel waar ik met plezier en met veel hartstocht aan toegeef, net als aan het vooroordeel dat pakweg alle konings- en presidentszonen domme dyslectische boerenkinkels zijn. Onlangs mocht ik het genoegen smaken op bezoek te komen bij een wel heel belegen – om niet te zeggen fossiel – exemplaar van het wondere ras der balie-kneuters. In een heel oud huis, achter een heel oud bureaumeubel, in een heel oud kostuum zat een heel oud mannetje waar ik naar toe moest voor het afhandelen van een administratieve kwestie. Wat er precies af te handelen viel, is totaal onbelangrijk en ondergeschikt aan de indruk die de man in kwestie op mij maakte (laat ik hem vanaf hier meneer Avocado noemen, dat is gemakkelijker). Het ging om een oud klein mannetje met grijze haren en een fonds-bril waar gerust vier kleine oude mannetjes zouden achter kunnen, en hij woonde in een kast van een herenhuis dat zeer imposant oogde. Mensen met veel geld moeten dat ook kunnen laten zien, en meneer Avocado deed dat met veel succes. Veel marmer, veel mahonie, kristallen luchters en een wachtkamer waar je bals kan organiseren. Zijn bureel was het prototype van het soort ruimte waar rectoren, kardinaals en ministers zich op hun gemak voelen. Overal donkerbruin, blinkend gepoetste houten afwerkingen tot aan het plafond toe, grote grote kasten met glasramen waar Louis Quatorze jaloers op zou geweest zijn, donkerrode gordijnen zoals je die enkel nog aantreft in het stadstheater van platgebombardeerde steden in het oostblok, en een bureaumeubel dat door zijn grootte en de groene kleur van het vilt niet zou misstaan in een snookerroom voor zwaargewichten. En daar werd ik binnengeloodsd. Geheel in het kader van de ‘ik ben een lousy advocaat maar ik doe alles om mijn cliënten te imponeren’ – strategie kreeg ik een relatief kleine ongemakkelijke stoel toegeschoven vlakbij het bureau. De inhoud en aard van het gesprek dat volgde, zal ik u besparen, maar het stond hoe dan ook bol van grootspraak en totaal in onbruik geraakte archaïsmen en meneer Avocado deed alle moeite van de wereld om zijn welvarende en welgestelde luchtbel in stand te houden. Ik luisterde en antwoordde gedwee en deed alsof ik alles begreep. Tot op zeker moment de luchtbel als een overrijpe vrucht uit elkaar spatte. Zelden heb ik uiterlijke schijn en machtsvertoon op zo’n subtiele maar krachtige wijze ten gronde zien gaan. Het spreekt vanzelf dat ik vanaf dat moment de draad van het gesprek volledig kwijt was en alleen nog maar arme arme arme meneer Avocado kon denken. En de oorzaak van dat alles was een snottebel. Een glimmende en traag aandikkende snottepiet. Terwijl meneer Avocado achter zijn grote bureau met zijn zilveren pen zwaaide en zijn onleesbare paperassen schikte en zeer intelligent probeerde te kijken en af en toe een stilte inlaste als om na te denken en net op het moment dat ik de stilte met een nietszeggende repliek wilde vullen weer als een attaché begon voort te drammen en minstens 85 woorden uitsprak die eindigden op ‑isme, begon een waterige, lichtgele neuspegel zich een weg naar beneden te banen via de opening van zijn rechterneusgat. Meneer Avocado scheen niets in de gaten te hebben. Toen hij ongeveer voor de 36e keer desniettegenstaande zei, had de snottebel bijna het randje van zijn bovenlip bereikt, waar hij uiteindelijk moe maar voldaan halt hield. En nog steeds negeerde meneer Avocado straal de loop van zijn lichaamssappen. Ik weet in de verste verte niet meer hoe ons gesprek die dag geëindigd is, en men had mij op dat moment eender wat kunnen laten ondertekenen, maar ik kwam met een kilometerbrede glimlach en een prachtig verhaal rijker het kantoor uit. Het maakt me dronken van plezier dat iemand die zo rijk is dat hij alle zakdoekfabrikanten van de wereld zou kunnen omkopen, iemand die elke chronische verkoudheid door de schrikwekkendheid van zijn pompeuze taalgebruik zou doen genezen, iemand wiens huis eruit ziet alsof Gravin Sissi en Napoleon er ooit in hun neus hebben zitten peuteren, dat zo iemand zich niet eens de moeite getroost om zijn eigen neusbellen de aandacht te schenken die ze verdienen en ze te verwijderen met een satijnen doekje. Dat zoiets kan in deze wereld, het is fantastisch.
Misschien was ik eigenlijk heel goed in natuurkunde, maar ik zal het nooit weten. Ziet u Yuri, mijn natuurkunde docent, kreeg na 5 minuten praten een wit spuugje op zijn lip. Ik weet dus eigenlijk van allerlei wetten alleen het begin: E=MC witspuugje. Of V(t)=x(t) + witspuugje. Hijwas dan niet zo vermogend of pretentieus als meneer Avocado, maar hij was wel erg slim. Of is dat een geldig excuus? Mogen slimme mensen spuugjes hebben?
Briljant. Dat zoiets kan in deze wereld, en dat iemand het bovendien op deze wijze beschrijft.
Ah! Fijn te weten dat af en toe iemand mijn oude stukjes leest.
Dank voor het compliment!